De reis van 'Abdu'l-Baha's Tafel aan Den Haag
‘Abdu’l-Bahá
Een foto-chronologie — In december 1919 schreef ‘Abdu’l-Bahá Zijn Brief aan de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede. In deze uitvoerige brief gaf Hij de Bahá’í visie op het bereiken en bewaren van universele vrede. Omdat het secretariaat van deze vredesorganisatie zich in Den Haag bevond, werd deze brief bekend als de Tafel aan Den Haag. — In plaats van het woord ‘brief’ geven bahá’ís veelal de voorkeur aan het woord ‘tafel’ om, door verwijzing naar een platte steen met inscripties, het gezag en de duurzaamheid van de tekst te benadrukken. — De twee Perzische koeriers die de brief in Nederland bezorgden gebruikten zelf de benaming Tafel van de Vrede (Lawh-i-Sulh).
Tien jaar geleden (2009) deed Dhr. ‘Alí Nakhjavání, voormalig lid van het Universele Huis van Gerechtigheid, de suggestie om de omstandigheden van ‘Abdu’l-Bahá’s Tafel aan Den Haag te onderzoeken en vast te leggen. De Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Nederland verzocht daarop Dr. Jelle de Vries, auteur van het boek The Babi Question You Mentioned … The origins of the Bahá’í Community of the Netherlands, 1844-1962, om een gedetailleerde chronologie te maken van de gebeurtenissen verbonden aan haar bezorging.
Nu, ter gelegenheid van de 100-ste verjaardag van ‘Abdu’l-Bahá’s brief, en vanwege haar verbondenheid met Nederland, haar actualiteit en haar internationale belang, heeft deze website een speciale pagina gemaakt. (This webpage is also available in English) Wij hopen dat u van deze foto-chronologie zult genieten en dat die u context zal geven bij de bestudering van de eigenlijke inhoud van ‘Abdu’l-Bahá’s brief.
Bahaigeschiedenis.nl - een initiatief van Jelle & Adib - 2019
***
Vrede door Recht
Het was nog nooit eerder gedaan - een internationale conferentie op regeringsniveau over wereldvrede. Op initiatief van Tsaar Nicolaas II van Rusland, komen daarvoor in 1899 gedelegeerden van 26 voornamelijk Europese landen, maar ook van de Verenigde Staten, Mexico, China, Japan, Siam (Thailand) en Perzië (Iran) in Den Haag bijeen. Een tweede conferentie volgt acht jaar later. Dan zijn er gedelegeerden uit 45 van de 57 op dat moment bestaande soevereine staten. Hoewel de resultaten van beide conferenties mager zijn, starten begin 1914 de voorbereidingen voor een derde Haagse vredesconferentie.
1899, 18 mei - 30 juli — Na twee maanden vergaderen achter gesloten deuren is het belangrijkste resultaat de oprichting van het Internationale Hof van Arbitrage waaraan landen hun onderlinge geschillen kunnen voorleggen, zonder een oorlog te beginnen — ‘Vrede door Recht’. (foto: gedelegeerden op het bordes van paleis Huis ten Bosch in Den Haag)
1907, 30 juli — Tijdens de tweede Haagse vredesconferentie wordt de eerste steen gelegd voor de zetel van het Internationale Hof van Arbitrage. De middelen voor dit ambitieuze bouw-project waren ter beschikking gesteld door de rijkste mens op aarde, de gepensioneerde Amerikaanse staal-magnaat die filantroop werd, Andrew Carnegie.
1913, 28 augustus — Koningin Wilhelmina en Andrew Carnegie openen in Den Haag de nieuwe zetel voor het Internationale Hof van Arbitrage - het Vredespaleis. Het gebouw wordt een belangrijk herkenningspunt van de stad. Een derde internationale vredesconferentie staat voor 1916 op de agenda.
'Abdu'l-Baha's reis door Noord-Amerika
1912, 11 april - 5 december — Vrede is ook het belangrijkste doel van ‘Abdu’l-Bahá’s reis door Noord-Amerika. Als Amerikaanse bahá’ís na afloop een compilatie van Zijn naar schatting 400 toespraken willen publiceren en zij Hem vragen naar een passende titel, antwoordt Hij: ‘Noem het boek De Verbreiding van Universele Vrede’ (The Promulgation of Universal Peace). (foto: ‘Abdu’l-Bahá bij de 18-de jaarlijkse Lake Mohonk Conferentie over Internationale Arbitrage, 14 mei 1912)
“En wat u betreft: Uw inspanningen moeten verheven zijn. Span u met hart en ziel in opdat, wellicht, door uw inzet het licht van universele vrede moge schijnen en deze duisternis van vervreemding en vijandigheid onder de mensen moge worden verdreven, opdat alle mensen als één familie mogen worden en in liefde en vriendelijkheid zullen samenkomen, opdat het Oosten het Westen moge bijstaan en het Westen het Oosten moge helpen, want allen zijn de bewoners van één planeet, het volk van één geboorteland en de kudde van één Herder.”
— ‘Abdu’l-Bahá aan boord van het stoomschip Celtic op de dag van vertrek, New York 5 december 1912
Een magazijn vol explosieven
1914, 28 juni — In Zijn Amerikaanse toespraken had ‘Abdu’l-Bahá bij herhaling gewaarschuwd voor de wapenwedloop in Europa: ‘Europa is een magazijn vol explosieven wachtend op een vonkje’. Die vonk blijkt de moordaanslag te zijn op de Oostenrijks-Hongaarse troonopvolger en diens vrouw door een student in Sarajevo (Bosnië). Slechts vijf weken later zijn Oostenrijk-Hongarije, Duitsland en Turkije in oorlog met Servië, Rusland, Frankrijk, Groot-Brittanië, Italië en België. Vredesactivisten over de hele wereld zijn geschokt. (foto: Aartshertog Franz-Ferdinand met zijn vrouw Sophie op de dag van de aanslag)
“Koolzwart vertoont het jaar 1914 zich eensklaps voor de vrienden des vredes. De klok is, met een ruk, vol ruw geweld, achteruit gezet.”
— Nederlandse parlementariër Frits Knobel, 23 september 1914
Nederlandsche Anti-Oorlog Raad
1914, 8 oktober — In Den Haag sticht ‘vriend des vredes’ en Tweede Kamerlid Frits Knobel de Nederlandsche Anti-Oorlog Raad. Het is een poging om de talrijke, maar verdeelde, Nederlandse vredesactivisten te verenigen onder één paraplu-organisatie. Het initiatief is een succes. Binnen twee maanden heeft de Raad een ledental van 3.500. Maar al een maand later moet Knobel aftreden als voorzitter. Zijn Duitse echtgenote, heeft samen met andere dames, in de dagbladen een oproep geplaatst tot financiële steun van het Duitse Rode Kruis. Omdat de Raad internationale samenwerking zoekt met vredesactivisten van de oorlogvoerende partijen wordt neutraliteit beschouwd als essentieel. Dit terugtreden berooft de Raad niet alleen van een ervaren diplomaat, maar ook van iemand die de bahá’ís kent. Knobel was Nederlands Consul-Generaal in Perzië (Iran) geweest en had in de jaren 1890, gedurende vervolgingen van bahá’ís in Isfahan en Yazd, het persoonlijk voor hen opgenomen bij de Perzische regering. — Knobel wordt opgevolgd door een ander parlementslid, Henri Dresselhuys. (foto: voorzitter Knobel, 1914)
Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede
De Nederlandsche Anti-Oorlog Raad organiseert een kleine internationale vredesconferentie in Hotel Wittebrug te Den Haag om er de grondslagen te bespreken voor een duurzame vrede zodra de oorlog voorbij zal zijn.
1915, 7-10 april — Als voorzitter Dresselhuys de vergadering opent, zijn er 30 gedelegeerden uit 10 Europese landen en de Verenigde Staten. Er wordt overeenstemming bereikt over de oprichting van een Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede (Central Organisation for a Durable Peace). Haar voornaamste doel is niet de beëindiging van de huidige oorlog, maar het voorkomen van toekomstige oorlogen. Het secretariaat van de nieuwe organisatie zal samenvallen met dat van de Nederlandsche Anti-Oorlog Raad in Den Haag. (foto: Hotel Wittebrug 1912)
1915, mei-juni — De Centrale Organisatie, de enige internationale organisatie van vredesactivisten gedurende de oorlog, zendt haar Manifesto & Minimal Program naar sympathisanten en dagbladen over de hele wereld. Zij is op zoek naar vredes-specialisten (geen politici) die hun land kunnen vertegenwoordigen tijdens een toekomstige derde internationale vredesconferentie in Den Haag. Ahmad Yazdání en ‘Alí-Muhammad Ibn-i-Asdaq, twee bahá’ís in Teheran (Perzië), vestigen de aandacht van de Centrale Organisatie op ‘Abdu’l-Bahá.
1915 — Het Ottomaanse Rijk (Turkije), daaronder valt ook de Levant, had de kant gekozen van Oostenrijk-Hongarije en Duitsland. Om het Suezkanaal te beschermen beginnen de Britten en Fransen een marine blokkade in de Middellandse Zee. Communicatie met en reizen van en naar de regio worden bijna onmogelijk. (foto: de pantserkruiser Jeanne d’Arc)
“De verzekering van een duurzame vrede en het leggen van nieuwe grondslagen voor de wereldpolitiek raakt de ganse mensheid. Daarom moet in aansluiting aan de vredesonderhandelingen, die meer bijzonder de oorlogvoerende staten aangaan, een Wereld-Congres, de ‘Derde Haagsche Vredesconferentie,’ bijeenkomen. Maar méér moet er geschieden. De tijd is nu gekomen, dat ook de volken een woord moeten medespreken. De buitenlandse politiek moet niet langer het uitsluitend domein zijn van een kleine kring van beroepsdiplomaten, een stelsel dat thans op volslagen mislukking uitliep. Nieuwe banen moeten worden betreden; nieuwe krachten moeten worden te hulp geroepen.”
— Citaat uit het Manifest van de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede, 1915
een brief aan 'Abdu'l-Baha
1916, 11 februari — Na een briefwisseling met Yazdání en zijn vrienden, zendt de Centrale Organisatie een brief naar Teheran om die te overhandigen aan ‘Abdu’l-Bahá. Maar vanwege de oorlog kan Haifa niet worden bereikt. (foto: het secretariaat van de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede, Theresiastraat 51, Den Haag 1916)
Vredesverdrag van Versailles
1919, 18 januari — De voedselprijzen zijn torenhoog en er is in Parijs geen (hotel-) kamer meer te vinden, als honderden diplomaten en hun staf uit 27 verschillende landen in diverse bijeenkomsten hun vredesbesprekingen beginnen. De leiders van de ‘Grote Vier’ (Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en de Verenigde Staten) zullen de onderhandelingen domineren.
1918, 28 september — Britse troepen rukken vanuit Egypte op in Palestina, en als Haifa wordt ingenomen is de oorlog in het Midden Oosten zo goed als voorbij. Op 4 oktober leren de bahá’ís in Amerika en Europa dat ‘Abdu’l-Bahá ‘gezond en veilig’ is. In november wordt er ook aan het front in Europa een wapenstilstand getekend. De ‘Grote Oorlog’ heeft dan naar schatting aan 16 miljoen mensen het leven gekost. (foto: cavalerie uit Brits-Indië in Haifa)
1919, 7 januari — Nu de oorlog voorbij is en de vredesonderhandelingen op het punt staan om in Parijs te beginnen, heft de Nederlandsche Anti-Oorlog Raad zichzelf op. Haar secretariaat in Den Haag blijft echter in functie voor de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede en wordt nu het Uitvoerend Comité genoemd. (foto: bestuur van de Nederlandsche Anti-Oorlog Raad, 1916)
1919, 28 juni — Het vredesverdrag wordt getekend in de Spiegelzaal van het paleis van Versailles. Het verdrag is in de praktijk het werk van Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten. Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en evenmin Turkije, noch de meer dan 200 vredes-specialisten uit 39 landen van de Centrale Organisatie waren erbij betrokken geweest. Het is geen compromis, maar een dictaat - de kiem voor een nieuwe oorlog.
“Universele Vrede zal niet door mensenhanden tot stand worden gebracht en niet in volle glorie schijnen tenzij deze gewichtige en belangrijke zaak zal worden verwezenlijkt vanuit het Woord van God”
— ‘Abdu’l-Bahá aan George D, Buchanan (en President Woodrow Wilson), brief 10 januari 1919
Tafel van de Vrede
1919, 17 december — Met een vertraging van drie jaar bereikt de brief van de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede ‘Abdu’l-Bahá in Haifa. Onmiddellijk wordt er een antwoord geschreven en vertaald: de Tafel van de Vrede. Ahmad Yazdání en ‘Alí-Muhammad Ibn-i-Asdaq worden gevraagd om de uitvoerige brief persoonlijk in Den Haag te bezorgen. — Terwijl Yazdání op het punt staat om in Teheran afscheid te nemen van vrouw en kinderen en aan zijn reis naar Haifa te beginnen, treedt Nederland met tegenzin - want de verplichting tot collectieve actie tegen aggressors is in strijd met haar politiek van neutraliteit - toe tot de Volkenbond (League of Nations, maart 1920). Deze nieuwe internationale organisatie was opgericht als onderdeel van het Vredesverdrag van Versailles. (foto: ‘Abdu’l-Bahá met vrienden in Haifa, winter 1919)
“O gij achtenswaardigen, die wegbereiders zijt onder hen die het welzijn der mensheid beogen! De brieven die u tijdens de oorlog hebt verzonden, werden niet ontvangen. Maar een brief gedateerd 11 februari 1916 heeft ons zojuist bereikt en wordt onmiddellijk beantwoord. Uw streven verdient duizend lofprijzingen omdat u de mensheid dient, en dit is bevorderlijk voor het geluk en welzijn van allen. [...]”
— ‘Abdu’l-Bahá aan de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede, brief 17 december 1919
Haifa
‘Abdu’l-Bahá had Bahá’u’lláh in 1868 vergezeld op Diens verbanning naar het Heilige Land. Nadat Hij formeel in vrijheid was gesteld (1908), de stoffelijke resten van de Báb te rusten had gelegd in een eenvoudig mausoleum op de helling van de Carmel (1909), en van Akka naar Haifa was verhuisd (1910), werd die kleine plaats aan de Middellandse Zee het centrum van de Bahá’í-wereld.
1920, april — Na een reis van Teheran over de Kaspische Zee naar Baku, over de Kaukasus en de Zwarte Zee naar Istanbul, en over de Middellandse Zee naar Jaffa, komt Yazdání eindelijk aan in Haifa. De reis heeft 40 dagen geduurd. (foto: treinstation van Haifa)
Zijn vriend Ibn-i-Asdaq is al enige tijd in Haifa. Waarschijnlijk had die de brief van de Centrale Organisatie vanuit Teheran naar ‘Abdu’l-Bahá gebracht. (foto: Haifa 1918)
1920, 27 april — Yazdání verblijft een maand in Haifa. Hij is daar als ‘Abdu’l-Bahá een Knighthood of the British Empire ontvangt.
Van Haifa naar Port Said
1920 begin mei — Na een verblijf ‘aan de Heilige Drempel’ beginnen Ahmad Yazdání en ‘Alí-Muhammad Ibn-i-Asdaq aan hun reis naar Nederland.
In de middag voor hun vertrek, maakt ‘Abdu’l-Bahá samen met Zijn twee gedelegeerden een wandeling over de Duitse straat (Ben Gurion Avenue), en geeft hen enkele laatste instructies.
Begin mei nemen Yazdání en Ibn-i-Asdaq vanuit Haifa (foto) de trein van de Palestine Military Railway naar Cairo. De voorzieningen zijn sober en de reis duurt zo’n 10 uur.
Via de nieuwe spoor-draaibrug bij Kantara steken de twee gedelegeerden het Suezkanaal over.
Om een visum voor Nederland te krijgen gaan de twee gedelegeerden vanaf Cairo’s treinstation (foto) naar de villa van de Nederlandse gezant op het eiland Gezireh in de Nijl. Mahmud Nushugati, een bahá’í uit Port Said, is hun gids en tolk.
Port Said werd in 1859 gesticht ten behoeve van de aanleg van het Suezkanaal. De stad leeft van de internationale scheepvaart. Zo wordt de havenplaats iedere week ook door meerdere schepen uit Nederland en Nederlands-Indië (Indonesië) aangedaan.
Port Said telt zo’n 100.000 inwoners waaronder veel buitenlanders. Net als in Cairo, Alexandrië en Ismailia is er ook een kleine plaatselijke Bahá’í-gemeenschap. (foto 1925)
“Hij zei: Als u moet spreken, denk dan niet vooraf ‘Wat moet ik zeggen?’, maar richt uw aandacht enkele ogenblikken op het Abhá-koninkrijk. U zult dan inspiratie krijgen zoals ik die kreeg in Amerika waar ik op belangrijke bijeenkomsten sprak. Na mijn aandacht enkele momenten op het Abhá-koninkrijk te hebben gericht, zag ik de hemelse steun als een golf door het publiek gaan.”
— Ahmad Yazdání haalt een van ‘Abdu’l-Bahá’s raadgevingen aan
Mail-boot Tambora
1920, 11 mei — In Port Said willen Yazdání en Ibn-i-Adaq het eerste Nederlandse schip nemen met bestemming Rotterdam, de mail-boot Tambora.
Het stoomschip is al helemaal volgeboekt met passagiers die in Batavia (Jakarta) in Nederlands-Indië (Indonesië) aan boord zijn gegaan. (foto: de Tambora op de rede van Port Said)
Zij krijgen een plek toegewezen in het ‘Javanen-verblijf’; een ruimte voor 24 personen, met houten stapelbedden van drie hoog, en zonder uitzicht of frisse lucht - niet een erg comfortabele plek voor de dan 70-jarige Ibn-i-Asdaq.
Van Port Said naar Rotterdam
Port Said
De Tambora komt op 11 mei in Port Said aan, neemt kolen, voedsel en post in, en vertrekt nog diezelfde dag in de late middag naar Rotterdam.
Tambora
Het passagiers-vrachtschip Tambora is in 1910 in de vaart genomen. Het schip heeft een lengte van 125 meter en een breedte van 15 meter.
Bemanning
Zo’n 90 bemanningsleden, inclusief matrozen, stokers, machinisten, oliemannen, koks, timmerlieden, bedienden, een kapper, een arts ... zorgen voor meer dan 200 passagiers.
Marseille
De Tambora is overboekt met passagiers die in Batavia (Jakarta) aan boord zijn gegaan. De Franse havenstad Marseille wordt daarom dit keer overgeslagen.
Gibraltar
Op 18 mei, om 4 uur in de ochtend, passeert de Tambora de Straat van Gibraltar.
Atlantische Oceaan
Het schip is ingericht voor de tropendienst. Het is geheel elektrisch verlicht, voorzien van elektrische waaiers in alle hutten, en speciale koelruimten voor goederen.
Rotterdam
De Tambora draait bij Hoek van Holland de waterweg op die de Noordzee verbindt met de haven van Rotterdam.
Rotterdam
1920, 22 mei — Na een zeereis van 11 dagen komt de Tambora aan in de haven van Rotterdam, een van de grootste havens ter wereld.
Met hulp van sleepboten wordt het stoomschip afgemeerd aan de kade van de Rotterdamsche Lloyd rederij. (film: achterschip van de Tambora)
Het is half drie in de middag. De hemel is onbewolkt, er waait een lichte bries uit het westen, en het is 13 graden. (foto: de Lloydkade in Rotterdam)
Ahmad Yazdání en ‘Alí-Muhammad Ibn-i-Asdaq reizen per tram naar een van de vier treinstations in Rotterdam, zeer waarschijnlijk station Delftsche Poort. (film: tram op de Coolsingel in Rotterdam)
“De heer Ibn-i-Asdaq droeg een tulband en de daarbij behorende lange mantel en ik was gekleed in Europese stijl Iraanse kleding en hoed. Zo zijn wij van Rotterdam naar Den Haag gegaan. De mensen waren verbaasd om ons te zien. Zij wisten niet uit welk land wij kwamen. Sommigen dachten dat wij Turken waren. Later in een stad in Nederland verzamelden mensen en kinderen zich rondom ons; lachend en spottend. Op dat moment heeft de politie de menigte weggestuurd.”
— Ahmad Yazdání, herinneringen
Den Haag
1920, 22 mei — Het secretariaat van de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede bevindt zich te Den Haag. De stad ligt in het westen van Nederland, heeft een bevolking van 355.000 (1920), en is de zetel van de Nederlandse Regering.
Ahmad Yazdání en ‘Alí-Muhammad Ibn-i-Asdaq komen in Den Haag aan op het treinstation Hollandsch Spoor.
De Passage is een beroemde met glas overdekte winkelstraat in het centrum van Den Haag.
Het gebouwencomplex achter de bomen rondom het Buitenhof plein huisvest het Nederlandse Parlement; op de voorgrond is het Maison de Bonneterie modehuis te zien.
Het Noordeinde is de belangrijkste winkelstraat van de stad.
Het straatbeeld van het Buitenhof wordt gedomineerd door paarden, handkarren en fietsen.
Yasdání en Ibn-i-Asdaq nemen een kamer in Hotel De Zalm in het centrum van de stad vlakbij Paleis Noordeinde, de residentie van de koninklijke familie.
“In het hotel merkte ik dadelijk twee oosterlingen op: een vriendelijke, hüpschen jongeman met de bekende Perzische fez op het hoofd en een getulbanden grijsaard in lange mantel die zich met statige langzaamheid door de gangen bewoog. [...] De laatstgenoemde Pers, de oude met de tulband, sprak alleen Perzisch en antwoordde dus alleen met vriendelijke buigingen, glimlachjes en onverstaanbare klanken. Maar de jonge, Yazdání, spreekt ook Frans en Esperanto en leende zich gemakkelijk tot een interview.”
— Jan van der Lans in De Tijd, 17 juli 1920
De bezorging van de Tafel van de Vrede
1920, 27 mei — Na de Pinksterdagen wordt ‘Abdu’l-Bahá’s Tafel van de Vrede overhandigd aan het Uitvoerend Comité van de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede op diens secretariaat te Den Haag.
Het secretariaat van de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede is gevestigd in het woonhuis van zijn secretaris, Theresiastraat 51, naast een foto-studio. Er staat een auto voor de deur.
Het Uitvoerend Comité van de Centrale Organisatie bestaat uit (van links naar rechts): secretaris Clasien Kluyver, voorzitter Henri Dresselhuys, en vice-voorzitter Henri van der Mandere. Zij nemen de brief van ‘Abdu’l-Bahá in ontvangst.
Het is een wat teleurstellende bijeenkomst. De twee gedelegeerden leren dat de Centrale Organisatie zo goed als ontbonden is, en dat haar belangrijkste doelstelling, een derde internationale vredesconferentie in Den Haag is ingehaald door de oprichting van de Volkenbond in Genève.
“Toen bleek ook dat het bestuur minder bijeen kwam en zijn interesse in het onderwerp duurzame vrede was verdwenen. Omdat de oorlog was beëindigd en er een vrede was gesloten, hadden zij het nemen van verdere stappen niet nodig geacht. [...] Hun denken op het pad van universele vrede was vooral beperkt tot uiterlijk vertoon en politiek.”
— Ahmad Yazdání, herinneringen
“Treur niet over de apathie en kilte van het Haagse gezelschap. Stel uw vertrouwen in God. [...] U hebt nu het zaad gezaaid. Het zal voorzeker ontkiemen. Zijn groei is van God afhankelijk.”
— ‘Abdu’l-Bahá aan Ahmad Yazdání, brief 17 juli 1920
Het presenteren van de baha'i idealen
1920, 27 mei - 11 juni — Nu het hoofddoel van hun reis is bereikt, verleggen Yazdání en Ibn-i-Asdaq hun aandacht naar het verkondigen van de Bahá’í-idealen in Nederland. Al de volgende dag, 28 mei, wordt het eerste nieuwsbericht over de gedelegeerden gepubliceerd: ‘De Pers Ahmad Yazdání is naar Den Haag gekomen om het Bahaïsme te verkondigen’.
1920, 27 mei — Gedurende het onderhoud leert het Uitvoerend Comité dat Yazdání niet alleen Frans spreekt maar ook Esperanto. Er wordt een ontmoeting geregeld met ingenieur Jan Isbrücker, de voorzitter van de Nederlandsche Esperantisten-Vereniging ‘La Estonto Estas Nias’ (De Toekomst is aan Ons), die toevallig in Den Haag woont. Isbrücker’s vrouw Julia zal de komende weken Yazdání’s belangrijkste gids en Esperanto-tolk zijn. (foto: Julia en Jan Isbrücker, resp. 1923 en 1929)
Terwijl het Uitvoerend Comité zijn antwoord formuleert op ‘Abdu’l-Bahá’s Tafel van de Vrede, spreekt Yazdání niet alleen op verschillende Esperanto-bijeenkomsten ten huize van de familie Isbrücker, maar ook op een grote bijeenkomst van de Haagse afdeling van de Nederlandse Federatie van Arbeiders-Esperantisten. (foto: 1919)
In de week van maandag 7 juni bezoekt Yazdání samen met Julia Isbrücker de redactie van het nationale dagblad Het Vaderland om er een persbericht af te geven. Die wordt in zijn geheel geplaatst in de avond-editie van zaterdag 12 juni onder de titel: ‘De Enige Weg ten Vrede’, en gevolgd door meerdere kleine advertenties.
“Omdat er op één na — de heer Enzlin, die pas later van onze reis op de hoogte raakte en ons toen naar Blaricum uitnodigde — geen andere bahá’ís in Nederland waren, werd de omgang en communicatie met esperantisten een middel tot onderricht van de Zaak Gods.”
— Ahmad Yazdání, herinneringen
“Op het ogenblik vertoeft de heer Yazdání, een sympathieke jonge Pers, in Den Haag; waar hij al reeds enige malen in besloten kring in Esperanto een rede hield over de punten van zijn leerstelling. De berichten hierover zijn vol geestdrift, zowel wat betreft de leerstellingen als de redevoeringen in Esperanto.”
— Jacob Bruijn in Nederland-Esperanto, juni 1920
Antwoord van het Uitvoerend Comite
1920, 12-13 juni — Dit weekend wordt het geschreven antwoord van het Uitvoerend Comité bezorgd in Hotel De Zalm. Yazdání maakt daarvan een vertaling en zendt die samen met een brief van hemzelf op maandag naar ‘Abdu’l- Bahá. (foto: voorzitter Henri Dresselhuys)
“Wij beschouwen het een groot voorrecht dat U als Groot-Meester van een internationale beweging met volgelingen in alle delen van de wereld zulk groot belang aan onze organisatie toekent dat twee van Uw discipelen de lange reis naar ons land hebben gemaakt om ons een boodschap van U te overhandigen. [...]
Wij zullen niet nalaten Uw boodschap onder de aandacht van de buitenlandse leden van ons Comité te brengen. [...]
Onze zaak ‘Universele Vrede’ is een van de twaalf principes die door alle Bahá’ís worden erkend. Anderzijds vormen deze twaalf Bahá’í-principes geen onderdeel van ons programma. Het pacifisme dat wij vertegenwoordigen houdt zich niet bezig met de andere punten van Uw programma. De meningen onder pacifisten zijn verdeeld voor wat betreft het onderwerp religieuze en politieke zaken. Onder deze omstandigheden kunnen wij als pacifisten vanzelfsprekend geen steun verlenen aan het Bahaïsme, terwijl wij, zonder al te egoïstisch te zijn, wel een beroep kunnen doen op Uw actieve en vlijtige samenwerking ten dienste van wereldvrede. Daarom zouden wij verheugd zijn te vernemen of U of Uw vertegenwoordigers zo vriendelijk zouden willen zijn ons te vertellen wat U voorstelt te ondernemen ten dienste van wereldvrede. [...]”
— Henri Dresselhuys aan ‘Abdu’l-Bahá, brief 12 juni 1920
Eerste openbare lezing
1920, 22 juni — Op uitnodiging van theosofen geeft Yazdání zijn eerste openbare lezing in hun indrukwekkende nieuwe centrum te Den Haag. Jan Isbrücker is die dinsdagavond Yazdání’s Esperanto-tolk. Na afloop kunnen geïnteresseerden kiezen uit drie verschillende Nederlandstalige Bahá’í-brochures, alle gedrukt door de N.V. Theosofische Uitgeversmaatschappij te Amsterdam.
“Spreker las ten slotte in het Perzisch enige regels van Bahá’u’lláh voor, in een soort recitatief, dat veel geleek op dat van een litanie. Nadat deze regels eerst in het Esperanto en daarna in het Nederlands waren vertaald, eindigde spreker zijn rede met de verzekering dat hij dag en nacht bereid is, om opheldering en inlichting te geven aan hen die er om zullen vragen.”
— De Telegraaf, 23 juni 1920
Besloten en openbare bijeenkomsten
1920, 23 juni - 1 augustus — In de volgende vijf weken spreekt Yazdání, geholpen door zijn Esperanto-tolken, over de Bahá’í-geschiedenis en leringen op uiteenlopende openbare en besloten bijeenkomsten in achtereenvolgens Den Haag, Rotterdam, Haarlem, Laren, Aalsmeer en Zaandam. Meerdere kranten, zowel locale als nationale, doen verslag van het ‘Bahaïsme’.
24-25 juni — De Esperanto Arbeiders Club ‘De Hoop’ (Laborista Klubo ‘L’Espero’) van Rotterdam organiseert twee lezingen, de één besloten in hun centrum en de andere een openbare in het meest luxueuze hotel van de stad: Grand Hotel Coomans. (film: Hoofdsteeg met rechts de gevel van Coomans)
27 juni — Samen met Julia’s zus en zwager, Catharina en Daniël Roskes, reist Yazdání per trein naar Haarlem om er, op het terrein van de watertoren in de duinen van het nabij gelegen Overveen, te spreken op een openlucht-bijeenkomst van de Rein Leven Beweging.
28 juni — De enige twee Nederlandse bahá’ís in die tijd, het echtpaar George en Anna Enzlin uit het dorp Blaricum, bieden Yazdání de gelegenheid om een openbare lezing te geven in het gemeentehuis van het naburige Laren.
“Toen kwam een bijzondere gast van deze dag aan het woord; bijzonder om zijn afkomst, landaard en om de taal, waarin hij sprak. Het was namelijk een broeder uit het verre Oosten, Perzië, en Ahmad Yazdání genaamd, die naar deze lage landen gekomen is om te getuigen van zijn nieuwe godsdienst, het Bahaïsme. En hij sprak in de wereld-hulptaal, het Esperanto. Velen van deze taalkenners waren dan ook naar Overveen gekomen, om hem te horen en met hem te spreken. Zeker heel aangenaam voor de sympathieke man, wien het niet mogelijk is in zijn moedertaal met Hollanders van gedachten te wisselen. Hij sprak (en mevrouw C. Roskes-Dirksen was hem een zeer verdienstelijke tolk) over de droeve toestanden, waaronder de vrouwen in zijn land gebukt gaan. [...] Hij prees ons, westerse vrouwen gelukkig, die zo vrij en zelfstandig door het leven konden gaan. En al was deze oosterling wel eens wat naïef in zijn appreciatie van onze ‘beschaafde’ toestanden en leefwijze, het is zeker, dat wij in veel ver vooruit zijn aan onze zusters in zijn land [...]
En het zal onze Perziër dan ook niet verwonderen, als wij onze sympathie met zijn leer uitspreken, terwijl wij het betreuren, dat wij dit niet volmondig in zijn eigen taal kunnen doen. Laat ons hopen, dat Ahmad Yazdání heeft gevoeld op onze velddag, ook zonder woorden, dat wij in hem een broeder hadden gevonden.”
— Truus van Mierop in Levenskracht, juli 1920
Juli — Truus van Mierop, mede-oprichter van de Rein Leven Beweging, een vereniging voor vrouwen-emancipatie en een kuise levensstijl, doet verslag van Yazdání’s aanwezigheid op de velddag in Overveen in het maandblad Levenskracht.
Terwijl Ibn-i-Asdaq in Den Haag blijft, reist Yazdání per trein naar verschillende steden en dorpen om er zijn toespraak te houden.
Begin juli is samideano (geestverwant) Yazdání te gast bij de Esperanto Club van bloemenstad Aalsmeer.
“In een andere stad [Haarlem?] had men een priester met een aantal van zijn volgelingen meegenomen voor een gesprek met mij. Hij ontkende arrogant en zelfvoldaan dat er een nieuwe openbaring nodig was en zei dat de openbaring van Christus voldoende was voor de redding der mensheid. Ik heb geantwoord dat Christus heeft gezegd dat de Leider van de wereld zal komen, maar hij ontkende direct dat dergelijke profetieën in de Bijbel staan. [...] Daarop heb ik toen mijn volle aandacht op het Abhá Koninkrijk gericht, en de Bijbel gepakt om dat vers op te zoeken. Op dat moment zijn de goddelijke zegeningen mij ten deel gevallen; zodra ik de Bijbel had geopend, stond op de bladzijde van hoofdstuk 16 van Johannes, het door mij geciteerde vers. Dat veroorzaakte verbazing bij de aanwezigen en de priester was zozeer in verlegenheid gebracht dat hij het gesprek niet voortzette en is weggegaan.”
— Ahmad Yazdání, herinneringen
Tijdens een bezoek aan Haarlem, begin juli, krijgt Yazdání te maken met een kritisch katholiek publiek.
In de week van maandag 7 juli wordt Yazdání in zijn hotel geïnterviewd door Jan van der Lans, de gepensioneerde hoofdredacteur van het katholieke landelijke dagblad De Tijd. Het artikel wordt gepubliceerd in de editie van zaterdag 17 juli.
18 juli — Deze zondag reist Yazdání naar Zaandam om er een lezing te geven in het nieuwe theosofische centrum aan de Westzijde (film). Zijn Esperanto-tolk van die dag, Frits Faulhaber, publiceert de lezing woordelijk in het locale theosofische tijdschrift Geestelijk Leven.
“Wij groeten U, geachte aanwezigen, en danken U dat gij zijt gekomen om de beginselen te vernemen van het Bahaïsme. Om het Bahaïsme te bestuderen, dient men het te behandelen in drie gedeelten: de Geschiedenis, de Beginselen, en de Bewijzen. [...]
Ik geef U de raad te werken voor goddelijke liefde, want gij hebt de rust, de vooruitgang in Uw land behouden. In de wereld zijn thans veel mistoestanden. In de meeste landen woedt de oorlog of gevoelt men de naweeën ervan. Gij Hollanders zijt nog gezond, de ellende, waaronder de andere naties gebukt gaan, zijn U bespaard gebleven. Gaat gij de zieken genezen. — Wanneer er onder U zijn die mij nog iets te vragen hebben, dan kunnen zij dit per brief doen. Ik zal hen alle beantwoorden.”
— Ahmad Yazdání, Zaandam 18 juli 1920
De tweede Tafel aan Den Haag
1920, 2-6 augustus — ‘Abdu’l-Bahá’s antwoord op de brief van het Uitvoerend Comité komt deze week aan en wordt door Yazdání en Ibn-i-Asdaq ook bezorgd bij het secretariaatskantoor. Het is hun laatste contact met de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede. De twee Tafels aan Den Haag worden nu openbaar gemaakt in het Amerikaanse Bahá’í tijdschrift Star of the West (Ster van het Westen) op 1 augustus 1920 en 19 januari 1921.
“Ons verlangen naar vrede komt niet louter voort uit het verstand: het is een zaak van religieuze overtuiging en een der eeuwige grondbeginselen van het Geloof van God. [...]
Vandaag worden de voordelen van Universele Vrede door allen erkend en zijn de nadelen van oorlog voor een ieder evenzeer zonneklaar. Maar in deze kwestie is louter kennis verre van voldoende. Er is een uitvoerende kracht nodig, opdat zij zal worden gevestigd over de gehele wereld. U moet daarom overwegen hoe de dwingende kracht van geweten kan worden gewekt, opdat dit verheven ideaal vanuit het voorstellingsvermogen kan worden vertaald naar de werkelijkheid. [...]
Het is onze overtuiging dat de uitvoerende macht voor deze grootse onderneming de doordringende invloed van het Woord van God is en de bevestigingen van de Heilige Geest. [...]”
— ‘Abdu’l-Bahá aan het Uitvoerend Comité, brief juli 1920
Laatste publieke optreden
1920, 8 augustus — Honderden Esperantisten van over de hele wereld komen samen in Den Haag voor hun jaarlijkse wereldbijeenkomst, het 12-de Universele Esperanto Congres (12a Universala Kongreso de Esperanto Hago).
Op zondagmiddag zijn Yazdání en Ibn-i-Asdaq aanwezig bij de openingszitting in de Ridderzaal op het Binnenhof. Zij zijn de enige Perzen. Jan Isbrücker is congresvoorzitter.
‘Alí-Muhammad Ibn-i-Asdaq met witte tulband zit op de achterste rij naast de Esperantist Jacob Bruijn.
Julia Isbrücker draagt een hoed met omgeklapte rand. Ahmad Yazdání zit direct achter haar.
“De talrijke vreemdelingen in onze stad, uitgerust met het teken der Esperantisten, een vlaggetje met een groene ster, toonden reeds duidelijk dat ’s- Gravenhage deze week staat in het teken van het Esperantisme. Reeds Zaterdag waren de talrijke congresbezoekers uit Frankrijk, Engeland, Duitsland, Denemarken, Zweden, Noorwegen, Italië, Spanje, Oostenrijk, Hongarije, zelfs uit Rusland en Perzië in de Meisjes H.B.S. op het Bleyenburg, waar allen werden ingeschreven. Het was een ‘va et vient’ [komen en gaan] van talrijke vreemdelingen. Hier bleek reeds de doelmatigheid en bruikbaarheid van het Esperanto [...]”
— Het Vaderland, 9 augustus 1920
Opdracht uitgevoerd
1920, 9 augustus — Na een verblijf van bijna drie maanden verlaten de twee afgevaardigden, op een bewolkte maar droge maandagmorgen, Nederland per trein naar Parijs. De onderneming die zij vijf jaar eerder waren begonnen is voltooid. Zij hebben ‘Abdu’l-Bahá’s Tafel van de Vrede persoonlijk bezorgd, en zijn de eerste Perzische gelovigen geworden die het Bahá’í-geloof in Nederland introduceerden. (foto’s: station Hollandsch Spoor in Den Haag en het spoorwegviaduct door het centrum van Rotterdam)
Epiloog
“U moet Mírzá Ahmad Khan Yazdání hoog achten, want hij was het die u deze Grootse Tijding bracht.”
— ‘Abdu’l-Bahá aan Julia Isbrücker, brief 15 oktober 1920
Ahmad Yazdání (1891-1977) werd hoofdredacteur van het Iraanse Bahá’í Nieuws en diende vele jaren als lid van de Nationale Geestelijke Raad.
‘Alí-Muhammad Ibn-i-Asdaq (c.1850 -1928) verbleef tot het voorjaar van 1921 in Haifa. Daarna keerde hij terug naar Perzië. Zijn reis naar Nederland was zijn laatste grote reis in dienst van de Zaak van God.
Julia Isbrücker (1887-1971) gaf lezingen over het Bahaïsme en organiseerde in 1928 de internationale ‘Vrede door Religie’ conferentie in Den Haag. Zij raakte bevriend met prominente bahá’í esperantisten als Martha Root en Lidia Zamenhof.
Henri Dresselhuys (1870-1926) bleef werkzaam als parlementslid en voor de Volkenbond. Om zijn werk te eren werd achter het Vredespaleis een gedenksteen opgericht.
Henri van der Mandere (1883-1959) was jarenlang directeur-secretaris van de Open Universiteit van Den Haag. Hij publiceerde uitvoerig over de Vredesbeweging, de Volkenbond en de Verenigde Naties.
Clasien Kluyver (1884-1974) werd lid van de Nederlandse delegatie naar de Volkenbond. Haar woonhuis, het secretariaat van de Centrale Organisatie, werd in 1945 verwoest bij een lucht-bombardement. Kluyver werd hoofd van de afdeling VN van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
***
Lees ook: ‘Abdu’l-Bahá’s Tafel van de Vrede
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht of Nederlandse geschiedenis