Het Geloof van Baha'u'llah

Baha'i Geloof

door Shoghi Effendi

Het Geloof dat door Bahá’u’lláh omstreeks het midden van de 19-de eeuw in Perzië werd gevestigd, heeft als gevolg van de opeenvolgende verbanningen van zijn Stichter, resulterend in Diens verbanning naar de Turkse strafkolonie van Akka, en Zijn uiteindelijke dood en ter aarde bestelling in de nabijheid daarvan, zijn permanente geestelijk centrum in het Heilige Land gevestigd, en is nu bezig om in de stad Haifa de fundamenten voor haar wereldbestuurscentrum te leggen.

Zowel in de ondubbelzinnige aanspraken van zijn Auteur als in de op alle continenten ter wereld merkbare groei van de Bahá’í-gemeenschap, moet dit geloof beschouwd worden als een wereldreligie, bestemd om zich in de loop der tijd tot een wereld-omspannend gemenebest te ontwikkelen, welks komst de Gouden Eeuw der mensheid zal inluiden, het tijdperk waarin de eenheid van het mensenras onbetwist gevestigd zal zijn, haar volwassenheid zal zijn bereikt, en haar glorieuze bestemming zich zal ontvouwen in de geboorte en ontplooiing van een wereld-omvattende beschaving.

De bevestiging van eeuwige waarheden
Hoewel voortgekomen uit de Shi’ih Islam en in de eerste stadia van zijn ontwikkeling zowel door moslims als christenen beschouwd als een obscure sekte, een Aziatische cultus of een uitloper van de mohammedaanse religie, bewijst dit Geloof nu in toenemende mate zijn recht om te worden erkend, niet slechts als het zoveelste overkoepelende religieuze systeem voor de strijdende geloofsbelijdenissen die zo vele generaties lang de mensheid hebben verdeeld en haar geluk hebben verduisterd, maar veeleer als een herbevestiging van de eeuwige waarheden die ten grondslag liggen aan de religies uit het verleden, als een verenigende kracht die bij de volgelingen van deze religies een nieuwe geestelijke weerbaarheid teweeg brengt, hen met een nieuwe hoop en liefde voor de mensheid bezielt, hen een nieuwe visie biedt op de fundamentele eenheid van hun religieuze leringen, en voor hun ogen de glorieuze bestemming ontvouwt die het menselijk ras wacht.

Het fundamentele door Bahá’u’lláh verkondigde principe is, naar de vaste overtuiging van de volgelingen van Zijn Geloof, dat religieuze waarheid niet absoluut maar relatief is; dat goddelijke openbaring een continu en progressief proces is; dat alle grote godsdiensten van de wereld goddelijk van oorsprong zijn; dat hun grondbeginselen in volkomen harmonie verkeren; dat hun oogmerk en doel één en hetzelfde zijn; dat hun leringen slechts facetten van één waarheid zijn; dat hun functies elkaar aanvullen; dat zij slechts verschillen in de bijkomstige aspecten van hun leringen; en dat hun zendingen opeenvolgende stadia in de geestelijke evolutie van de menselijke samenleving vertegenwoordigen.

De vervulling van vroegere openbaringen
Het doel van Bahá’u’lláh, de Profeet van dit nieuwe en grootse tijdperk dat de mensheid nu is binnengegaan — Hij Wiens komst de profetieën vervult van het Oude en Nieuwe Testament, alsook die van de Qur’an betreffende de komst van de Beloofde aan het einde der tijden, op de Dag des Oordeel — is niet de vernietiging maar de vervulling van vroegere Openbaringen, niet het benadrukken van de verschillen maar juist het verzoenen van de tegenstrijdige geloofs-belijdenissen die de hedendaagse samenleving ontwrichten.

Zijn doel is, verre van het kleineren van de rang van de Profeten Die Hem voorgingen of van het verwateren van Hun leringen, om de basale waarheden die in deze leringen besloten liggen opnieuw te verwoorden op een wijze die tegemoet komt aan de behoeften, in overeenstemming is met het bevattingsvermogen, en toepasbaar is op de problemen, ziekten en kwalen van de huidige tijd. Zijn missie is te verkondigen dat de kindertijd en jeugd van de mensheid voorbij zijn, dat de stuiptrekkingen verbonden aan het huidige stadium van haar adolescentie haar pijnlijk langzaam voorbereiden op het stadium van volwassenheid, en de komst aankondigt van de Tijd der Tijden waarin de zwaarden zullen worden omgesmeed tot ploegscharen; het Koninkrijk beloofd door Jezus Christus zal zijn gevestigd, en de vrede van de planeet definitief en permanent zal zijn verzekerd. Bahá’u’lláh beweert evenmin dat Zijn eigen Openbaring de laatste is, maar verklaart dat een vollere maat van de waarheid die Hij in opdracht van de Almachtige aan de mensheid heeft gebracht, op zo’n kritieke tweesprong in haar lotsbestemming, moet worden onthuld tijdens toekomstige stadia in de voortdurende en eindeloze evolutie der mensheid.

De eenheid der mensheid

Het Bahá’í-geloof bevestigt de eenheid van God, erkent de eenheid van Zijn Profeten, en huldigt het principe van de eenheid en het eenzijn van het gehele mensenras. Het verkondigt de noodzaak en onvermijdelijkheid van de eenwording der mensheid, beweert dat die geleidelijk naderbij komt, en stelt dat niets minder dan de transformerende geest van God, werkend bij monde van Zijn uitverkoren Woordvoerder in deze dag er uiteindelijk in kan slagen die tot stand te brengen. Het legt bovendien aan zijn volgelingen de primaire plicht op tot een ongebonden zoeken naar de waarheid, veroordeelt alle vormen van vooroordeel en bijgeloof, verklaart dat het doel van religie is om vriendschap en eendracht te bevorderen, verkondigt zijn essentiële overeenstemming met wetenschap, en beschouwt het als de belangrijkste drijfveer voor de pacificatie en ordelijke vooruitgang van de menselijke samenleving. Het verdedigt ondubbelzinnig het beginsel van gelijke rechten, kansen en privileges voor mannen en vrouwen, eist verplicht onderwijs, elimineert extremen van armoede en rijkdom, schaft het instituut van priesterschap af, verbiedt slavernij, ascetisme, bedelarij en kloosterleven, schrijft monogamie voor, ontmoedigt echtscheiding, benadrukt de noodzaak van strikte gehoorzaamheid aan de eigen regering, verheft alle werk verricht in de geest van dienstbaarheid tot het niveau van aanbidding, dringt aan op het ontwerpen of selecteren van een internationale hulptaal, en geeft het grondpatroon voor die instellingen die de algemene vrede van de mensheid moeten vestigen en bewaren.

De Heraut

Het Bahá’í-geloof beweegt zich rond drie centrale Figuren. De eerste van hen was een jongeman, afkomstig uit Shiraz, genaamd Mírzá ‘Alí-Muhammad, bekend als de Báb (Poort), die in mei 1844, op 25-jarige leeftijd, beweerde de Heraut te zijn Die, volgens de heilige geschriften van eerdere Godsbeschikkingen, de komst moest aankondigen en de weg bereiden voor Eén groter dan Hijzelf, Wiens missie volgens diezelfde geschriften zou zijn om een tijdperk van rechtschapenheid en vrede in te luiden, een tijdperk dat zou worden verwelkomd als de vervulling van alle voorafgaande Beschikkingen, en een nieuwe cyclus inluidt in de religieuze geschiedenis van de mensheid. Onmiddellijke en hevige vervolging, in gang gezet door de vereende krachten van Kerk en Staat in Zijn geboorteland, resulteerde in Zijn arrestatie, Zijn verbanning naar de bergen van Azerbeidzjan, Zijn gevangenschap in de forten van Máh-Kú en Chihríq, en Zijn executie, in juli 1850, door een vuurpeloton op het plein van Tabriz. Niet minder dan 20.000 van zijn volgelingen werden op zo’n barbaarse wijze ter dood gebracht dat dit het oprechte medeleven en de onverdeelde bewondering opriep van een aantal Westerse schrijvers, diplomaten, reizigers en geleerden, waarvan sommigen getuige waren van deze verschrikkelijke wandaden en ertoe werden bewogen om die in hun verslagen en dagboeken vast te leggen.

Bahá’u’lláh

Mírzá Husayn-‘Alí, genaamd Bahá’u’lláh (de Glorie van God), afkomstig uit Mázindarán, Wiens verschijning de Báb had voorzegt, werd door diezelfde krachten van onwetendheid en fanatisme belaagd, in Teheran gevangen gezet, in 1852 uit Zijn geboorteland verbannen naar Baghdad en vervolgens naar Constantinopel (Istanbul) en Adrianopel (Edirne), en tenslotte naar de gevangenisstad Akka, waarin Hij niet minder dan 24 jaar opgesloten bleef, en in wier nabijheid Hij in 1892 overleed. In de loop van Zijn verbanning en vooral in Adrianopel en Akka, formuleerde Hij de wetten en verordeningen van Zijn Beschikking, legde in meer dan honderd delen de principes van Zijn Geloof neer, verkondigde Zijn Boodschap aan de koningen en heersers van zowel het Oosten als het Westen, christenen en moslims, richtte Zich tot de Paus, de Kalief der Islam, de Senatoren van de republieken van het Amerikaanse continent, de gehele christelijke priesterlijke orde, de leiders van Shi’ih en Sunni Islam, en de hogepriesters van de Zoroastrische godsdienst. In deze geschriften verkondigde Hij Zijn Openbaring, riep hen tot wie Hij Zich richtte op om gehoor te geven aan Zijn oproep en Zijn Geloof te omarmen, waarschuwde hen voor de gevolgen van hun weigering en hekelde in sommige gevallen hun arrogantie en tirannie.

‘Abdu’l-Bahá

Zijn oudste zoon, Abbas Effendi, beter bekend als ‘Abdu’l-Bahá (de Dienaar van Bahá) door Hem aangewezen als Zijn rechtmatige opvolger en de geautoriseerde Uitlegger van Zijn leringen, Die sinds zijn vroege jeugd nauw met Zijn Vader verbonden was geweest en Zijn verbanning en beproevingen had gedeeld, bleef een gevangene tot 1908 toen, als gevolg van de revolutie van de Jong Turken, Hij werd vrijgelaten uit Zijn opsluiting. Na Zich in Haifa te hebben gevestigd vertrok Hij niet lang daarna voor een drie jaar durende reis naar Egypte, Europa en Noord-Amerika, in de loop waarvan Hij voor grote aantallen toehoorders de leringen van Zijn Vader uiteenzette en de ramp voorspelde die de mensheid spoedig zou treffen. Hij keerde naar Zijn huis terug aan de vooravond van de eerste Wereldoorlog, gedurende welke Hij voortdurend aan gevaar blootstond, tot aan de bevrijding van Palestina door de troepen onder commando van Generaal Allenby,  die Hem en Zijn kleine schare mede-bannelingen in Akka en Haifa met de grootste achting bejegende. In 1921 overleed Hij en werd begraven in een kamer in het mausoleum dat op uitdrukkelijke instructie van Bahá’u’lláh, op Mount Carmel werd opgericht voor de stoffelijke resten van de Báb, die eerder van Tabriz naar het Heilige Land waren overgebracht na gedurende niet minder dan 60 jaar bewaard en verborgen te zijn geweest.

Het Bestuursstelsel
Het heengaan van ‘Abdu’l-Bahá markeerde de afsluiting van het eerste, Heroïsche Tijdperk van het Bahá’í-geloof en kondigde het begin aan van het Vormende Tijdperk dat bestemd is om getuige te zijn van de geleidelijke opbouw van zijn Bestuursstelsel. De vestiging daarvan was voorzegd door de Báb, de wetten ervan waren geopenbaard door Bahá’u’lláh, zijn hoofdlijnen werden door ‘Abdu’l-Bahá in Zijn Wil & Testament bepaald en zijn fundament wordt nu gelegd door de nationale en lokale raden die door de verklaarde aanhangers van het Geloof worden gekozen, en die de weg effenen voor de oprichting van de Wereld Raad die zal worden aangeduid als het Universele Huis van Gerechtigheid, dat in samenwerking met mij als zijn aangewezen Hoofd en de geautoriseerde uitlegger van de Bahá’í-leringen de aangelegenheden van de Bahá’í-gemeenschap moet coördineren en leiden, en waarvan de zetel permanent zal worden gevestigd in het Heilige Land, in de directe nabijheid van zijn geestelijk centrum in de wereld, de rustplaatsen van zijn Stichters. […]

Het Geloof dat door dit stelsel wordt gediend, beschermd en bevorderd is in de kern bovennatuurlijk, supranationaal en volledig a-politiek, niet partijgebonden en staat lijnrecht tegenover iedere politiek of denkrichting die tracht één bepaald  ras, één bepaalde klasse of natie te verheffen. Het is vrij van iedere vorm van kerkelijk bestuur, heeft geen priesterschap, noch rituelen en wordt financieel uitsluitend ondersteund door de vrijwillige bijdragen van zijn verklaarde aanhangers. Hoewel trouw aan hun respectieve regeringen, vervuld van liefde voor hun eigen land en graag bereid om steeds zijn beste belangen te bevorderen, zien de volgelingen van het Bahá’í-geloof, de mensheid als één geheel en zullen zij niet aarzelen om een bepaald persoonlijk, regionaal of nationaal belang ondergeschikt te maken aan de grotere belangen van de mensheid als geheel, goed beseffend dat in een wereld die bestaat uit van elkaar afhankelijke volkeren en natiën de vooruitgang van het deel het beste wordt bereikt door de vooruitgang van het geheel, en dat door een van de samenstellende delen geen blijvend resultaat kan worden bereikt als de algemene belangen van het geheel worden verwaarloosd. [...]

 

Geloof

Bahá’í Lotus Tempel in New Delhi

Bron — Shoghi Effendi: The Faith of Bahá’u’lláh; a statement prepared for United Nations Special Palestine Committee - Wilmette 1959 (1947). Shoghi Effendi - achter-kleinzoon van Bahá’u’lláh, de Stichter van het Bahá’í-geloof - was van 1921 tot zijn dood in 1957 het geestelijk hoofd van de wereldwijde Bahá’í-gemeenschap. Deze samenvatting van de geschiedenis, leringen en instellingen van het Bahá’í-geloof schreef hij in 1947 ten behoeve van het United Nations Special Committee on Palestine. Dit comité was in het leven geroepen om de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te adviseren over het toekomstige bestuur van (Brits) Palestina.

Bekijk naast Het Geloof van Bahá’u’lláh ook: Enkele Bahá’í Principes en Centrale Figuren

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht of Bahá’í visie

De officiële website van de internationale Bahá’í-gemeenschap is: bahai.org