Vasten

Vasten

De Grote Boeddha van Kamakura

Uit een verklaring van de Bahá’í International Community over vasten

— Gedurende de gehele geschiedenis der mensheid is vasten een belangrijk onderdeel van godsdienst geweest. Veel van de Manifestaties van God hebben op een bepaald moment in hun leven een periode van meditatie en vasten doorgemaakt, waarin zij in innige verbondenheid met God de mysteriën van het universum en de aard van Hun missie overdachten.

— Vasten, zo zei ‘Abdu’l-Bahá “is de oorzaak van het ontwaken van de mens. Het hart wordt teder en de spiritualiteit van de mens neemt toe. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat de gedachten worden gericht op het gedenken van God en op deze bewustwording en stimulatie zal er zeker geestelijke vooruitgang volgen.”
Het is echter belangrijk om op te merken dat vasten niet als een beoefening van ascetisme moet worden opgevat en ook niet als middel tot boetedoening moet worden gebruikt: “Dit stoffelijke vasten is een uiterlijk teken van het geestelijke vasten; het is een symbool van zelfbeheersing, het zich onthouden van alle zelfzuchtige begeerten, het verwerven van de kenmerken van de geest, in vervoering raken door de hemelse ademtochten en in vuur en vlam worden gezet door de liefde van God.”

— Bahá’u’lláh wees een jaarlijkse periode van negentien dagen aan waarin volwassen bahá’ís elke dag van zonsopgang tot zonsondergang vasten. Deze periode valt samen met de Bahá’í-maand Alá (Verhevenheid — 2 tot 20 maart) die onmiddellijk voorafgaat aan het Bahá’í Nieuwjaar. Het is een tijd van gebed, meditatie en geestelijke verjonging.

— Een aantal gebeden werd speciaal geopenbaard voor de vastenperiode. Eén begint bijvoorbeeld met deze woorden:
“Dit is, o mijn God, de eerste van die dagen waarop Gij Uw geliefden geboden de Vasten in acht te nemen. Ik vraag U, bij Uzelf en bij hem die vast uit liefde voor U en omwille van Uw welbehagen — en niet uit eigenbelang en begeerte, noch uit vrees voor Uw toorn — en bij Uw uitmuntendste namen en verheven eigenschappen, Uw dienaren te zuiveren van liefde voor alles buiten U en hen aan te trekken tot de dageraadsplaats van het licht van Uw aangezicht en de Zetel van de troon van Uw één-zijn. Verlicht hun hart, o mijn God, met het licht van uw kennis en verhelder hun gelaat met de stralen van de Dagster die schijnt aan de horizon van Uw Wil.”

 

Bron — bahai.org: Fasting (2019)

Bekijk ook: Meditatie en Bahá’í-gebeden

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht of Bahá’í visie