De Dag van het Verbond
Huis van Aanbidding te Wilmette
Rond 1900 voelen de bahá’ís in Noord-Amerika de behoefte om hun loyaliteit aan ‘Abdu’l-Bahá tot uitdrukking te brengen in de viering van zijn geboortedag. De jarige wijst hen er echter op dat die datum samenvalt met de viering van de Verkondiging van de Báb, een door Bahá’u’lláh ingestelde Heilige Dag waarop de aandacht niet moet worden verdeeld. Men besluit daarop om voor de feestdag een datum te kiezen die daar op de kalender zover mogelijk (een half jaar) van verwijderd ligt, en komt zo uit op 26 november.
In het najaar van 1901 is het zover: het (gekozen en uit negen mannen bestaande) ‘Huis van Gerechtigheid’ van Chicago en de (eveneens gekozen en uit 14 vrouwen bestaande) ’Vrouwen Raad van Onderricht’ van die stad organiseren voor het eerst hun ‘Dag van de Meester’. Uit de notulen:
— ‘De ruimte was versierd met prachtige bloemen en er waren ongeveer 35 gelovigen aanwezig waaronder onze geliefde leraren, Mírzá Abu’l-Fadl en Mírzá Asad’ullah.
De viering begon met het gezang ‘De band die onze harten samenbindt’ waaraan onder orgelbegeleiding een ieder deelnam.
In overeenstemming met het verzoek van Mírzá Asad’ullah las een der gelovigen de Tafel voor die door de Meester was geopenbaard […] Mírzá Asad’ullah maakte daarna enkele opmerkingen waarin hij verklaarde dat dit werkelijk een glorieuze avond was, dat er een groot mysterie aan deze bijeenkomst was verbonden dat alleen gekend werd door de Meester, en dat als iemands oren geestelijk open waren die van alle kanten de lofzang uit het Abha Koninkrijk kon horen.
Daarna werden er versnaperingen rondgedeeld, waarbij de gelovigen elkaar tot dienaar waren en de geest van vreugde en heerlijkheid door allen werden getoond. Er werd vervolgens een andere door de Meester geopenbaarde Tafel voorgelezen, gevolgd door een gezang, waarna allen geleidelijk huiswaarts keerden.’ —
De nieuwe heilige dag zal daarna nog vele keren worden gevierd, maar in de loop der jaren wel van naam veranderen: via de ‘Dag van de Viering van ‘Abdu’l-Bahá’ en het ‘Feest van de Aanwijzing van het Centrum van het Verbond’ wordt het uiteindelijk de ‘Dag van het Verbond’. Die opeenvolgende naamswijzigingen weerspiegelen waarschijnlijk een groeiend besef van de unieke positie die ‘Abdu’l-Bahá, als ‘Centrum van het Verbond’, binnen de Bahá’í-gemeenschap inneemt.
Zo vieren diezelfde bahá’ís van Chicago op de avond van 26 november 1918 - in Europa is de Grote Oorlog nog maar net enkele dagen voorbij — opnieuw de ‘Dag van ‘Abdu’l-Bahá, de Dag van het Verbond’. Dit keer met een feest in de Grill Hall van het Stevens-building, aan de Wabash Avenue. ‘Recording secretary’ mejuffrouw Jean Masson doet verslag voor Star of the West:
— ‘Honderd vrienden van ‘Abdu’l-Bahá namen deel aan dit Feest van de Instelling van het Verbond - vrienden van verschillende landen en rassen.
Het was een gedenkwaardige gelegenheid - een om een onuitwisbare indruk achter te laten. De wapenstilstand was afgekondigd. Het leek alsof de Universele Vrede, zo lang en zo getrouw verwacht door bahá’ís, nu echt gevestigd was. De profetieën van Bahá’u’lláh en ‘Abdu’l-Bahá werden snel en feilloos vervuld. De wereld was een nieuwe wereld, een getransformeerde wereld en bahá’ís waren blij.
Een geest van zoet samenzijn, een spirituele atmosfeer, doordrong en domineerde het feest. Het thema was het Verbond. Gebed - het indringende woord van het Centrum van het Verbond - opende de bijeenkomst: […]
Toen volgden de prachtige, onvergetelijke, indrukwekkende Woorden van de Manifestatie, gelezen uit de Kitab-i-Aqdas, die de rang van ‘Abdul-Bahá verkondigden:
“Wanneer de oceaan van Mijn aanwezigheid is weggeëbd en het Boek van Mijn Openbaring is beëindigd, keer dan uw gelaat naar hem die God heeft beoogd, die is ontsproten aan deze Aloude Wortel.” En: “Wanneer de Mystieke Duif uit zijn Heiligdom van Lof is gewiekt en zijn verre bestemming, zijn verborgen verblijfplaats heeft opgezocht, leg dan alles wat gij in het Boek niet begrijpt voor aan hem die ontsproten is aan deze machtige Stam.”
Er waren andere belangrijke, profetische, herdenkingswoorden, waarvan er in deze openbaring zovele zijn - woorden die, tegelijk bekend en ontroerend voor het hart van de gehele Bahá’í-wereld, eenmaal gehoord zijnde nooit meer worden vergeten.
De heer [Albert] Vail sprak over de betekenis van het Verbond, en liet zijn lezing voorafgaan door een Tafel aan ‘Abdul-Bahá, geopenbaard door Bahá’u’lláh: […]
Het voorbijgaan van het oude Verbond - de vestiging van het nieuwe Verbond onder de mensen, dat slechts de voltooiing is van de spirituele evolutie van het menselijk ras - de vestiging van de nieuwe beschaving op aarde - de allesbepalende rol van het Verbond in de vestiging daarvan - bij dit alles stond heer Vail welsprekend stil in zijn benadering van een onderwerp, dat vandaag zo oneindig voorbij ons volledige bevattingsvermogen ligt.
Dr. [Zia] Baghdadi sprak indringend over de dynamische, verenigende kracht van het Verbond en de absolute noodzaak van een Centrum waarnaar allen zich in eenheid, harmonie en liefde kunnen keren. Hij wees op de talrijke sekten van het Christendom en andere gevestigde religies, die ontstonden als een gevolg van de afwezigheid van een gezaghebbend centrum na het overlijden van de Stichter.
In de Bahá’í Beweging bestaat geen mogelijkheid voor afsplitsing of rampzalige tegenbewegingen, want hij die zijn blik van het Centrum van het Verbond afwendt, is niet langer een bahá’í, en heeft geen plaats in de Bahá’í Beweging. De ware bahá’í houdt zijn oog onveranderlijk op dat stralende en onwankelbare middelpunt gevestigd; aldus Dr. Baghdadi.
Vandaag, nu alle bahá’ís naar het Oosten kijken in de hoop op de terugkeer van ‘Abdu’l-Bahá naar Amerika en de mogelijkheid dat hij de [tweede] hoeksteen van de grote Tempel zal leggen, neemt de Mashriqu’l-Adhkár een groot deel van de gedachten van bahá’ís in beslag. En geen enkele bijeenkomst is compleet zonder vermelding van deze instelling. […]
Een kenmerk van dit Feest van het Verbond was het grote aantal gekleurde vrienden dat aanwezig was, diep ontroerd door de allesdoordringende geest van kameraadschap, die zo typerend is voor alle Bahá’í-bijeenkomsten, waar de verschillende rassen zich verenigen in aanbidding.
Muzikale optredens wisselden de voordrachten af. Er werd gezongen door Zeenat Khanum. Dr. Bagdadi zong een Perzisch gedicht, dat enkele jaren geleden was gecomponeerd door bahá’í-studenten van het Beiroet College, ter ere van het Centrum van het Verbond. Na elk couplet werd het Arabisch refrein aangeheven door een koor van stemmen: “Fal-ya-ish Ghusnol-baka Hazrat-i ‘Abdu’l-Baha!” (“Lang leve de Tak van Eeuwigheid, Zijne Heiligheid ‘Abdu’l-Bahá!”)
Vandaag betuigen wij eer, wellicht ongepast en onvoldoende vanwege ons kinderlijke en oppervlakkige begrip, aan het heiligdom van het Verbond. En bieden wij desalniettemin in alle oprechtheid onze trouw aan. Toekomstige generaties zullen op gepaste wijze eerbied betonen, en zich verzamelen onder de koepel van de grote Mashriqu’l-Adhkár - het monument ter ere van Bahá’u’lláh en de geestelijke suprematie van Zijn Verbond.
Die toekomstige generaties - zullen die zich niet herinneren, dat ook wij onafgebroken gebeden zeiden voor het Heilige der Heiligen; en dat ook wij zongen, ons hart van emotie verrukt, “Lang leve de Tak van Eeuwigheid, Zijne Heiligheid ‘Abdu’l-Bahá?” —
Het Charles A. Stevens Building (1912), in het midden
Bahá’ís van Chicago bijeen voor de viering van de ‘Dag van ‘Abdu’l-Bahá’, 26 november 1918
Bronnen — Stockman: The Bahá’í Faith in America - vol 2 - p. 56; Jean Masson: Chicago Assembly celebrates the Day of ‘Abdu’l-Bahá. In: Star of the West Vol IX - 12 december 1918 - p. 175; De Kitáb-i-Aqdas, K 121 en K 174.
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht