De dagen van de Messias
Ahasveros en Haman aan het feestmaal van Esther, Rembrandt van Rijn 1660
Zoals het Joodse volk ooit door de Eeuwige over de wereld werd verbannen, zo zal het ook ooit door de Messias worden teruggevoerd en verzameld in het land van haar oorsprong. Dan zal het koningshuis van David worden hersteld, de tempel in Jeruzalem worden herbouwd en het uitverkoren volk de mensheid voorgaan in het scheppen van een rechtvaardige wereld. Die goddelijke belofte geeft hoop, zeker in tijden van verdrukking. En die tijden waren er vele.
Ter gelegenheid van Poerim — het feest waarin centraal staat hoe de Joodse Esther, vrouw van Koning Ahasveros van Perzië, samen met haar oom Mordechai haar volk redt van de door Haman beraamde vernietiging — begint het Nieuw Israëlitisch Weekblad op vrijdag 6 maart 1868 met een passage uit de Jerusalem Talmoed waarin een bijzonder aspect van het bijbelboek Esther wordt belicht:
—‘In de Talmoed Jeroesjalmi vinden wij, dat Rabbi Jochanan heeft gezegd: “Wanneer in de dagen des Messias de boeken der profeten en de andere schriften van de Bijbel op de achtergrond zullen geraken — want Israël is dan vrij en volmaakt en heeft dus noch de vermaningen noch de vertroostingen meer nodig; evenmin behoeft het dan nog met de psalmdichter te klagen en met Job en Koheleth [Prediker] te twijfelen — dan nog zullen de Vijf Boeken Mozes [Thora] als de uitdrukking van het Goddelijk Verbond met Israël in het bijzonder, als een schitterend bewijs van genade en liefde, aan het mensdom in het algemeen bewezen, als de openbaring van de hemelse wereldregering, hun waarde en belangrijkheid ongeschonden behouden.
Een andere rabbijn vulde de woorden van Rabbi Jochanan volgenderwijze aan. Ook het Boek Esther zal, evenals Israëls grondwet, de Thora, door geen nieuwe toestanden iets van zijn waarde verliezen. Onze verwondering, dat de Megilath Esther, zo op eenmaal gelijk gesteld wordt met de Thora, moet nog stijgen, wanneer wij bedenken, dat in het gehele boek Esther niet één enkele maal de naam van God voorkomt, en dat de redding der Joden in het Perzische rijk, als een gevolg van natuurlijke voorvallen, zonder het ingrijpen van Gods macht, wordt voorgesteld. […]
“De Megilath Esther zal door geen nieuwe toestanden, ten tijde van de Messias, iets van zijn vroegere waarde verliezen”, want de Megilath Esther is de Thora van Israël buiten Palestina. Verspreid over al de landen der aarde, hadden de Joden, bij de talloze beschuldigingen, die zich tegen hen verhieven, bij de bitterste vervolgingen, die hen te wachten stonden, zowel tot hun verdediging als tot hun opbeuring en aanmoediging, behoefte aan een geschrift, in populairen stijl gesteld, dat hun de voornaamste gebeurtenissen van de toekomst, de vijand en de strijd, de vriend en de verdediging, de afloop en de overwinning, als in een spiegel vertoonde en hen tevens aanspoorde om te midden van alle gevaren het woord der Thora getrouw te blijven, en zonder twijfel is Megilath Esther daartoe juist bij uitnemendheid geschikt. —
— Nieuw Israëlitisch Weekblad 6 maart 1868
De les? Misschien deze: Zelfs in de dagen van de Messias zal het Joodse volk worden verdrukt en bedreigd en blijft bevrijding mensenwerk.
Slechts enkele maanden later — 31 augustus 1868 — vindt er op de kust van het Heilige Land een niet-alledaagse gebeurtenis plaats: een groep Perzische bannelingen wordt ontscheept op het strand van Haifa, overgevaren naar de Zeepoort van Akka, en daar onder de ogen van een nieuwsgierige menigte door de straten gevoerd om te worden gevangengezet in de citadel. Onder hen Bahá’u’lláh.
— ‘Hij zal een banier oprichten onder de heidenen en Hij zal de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooiden uit Juda vergaderen uit de vier windstreken der aarde. […] O vreugdebode Zion klim op een hoge berg; verhef uw stem met kracht vreugdebode Jeruzalem, vrees niet; zeg tot de steden van Juda: “Zie hier is uw God!”’ —
— Jesaja
Dat daarmee het Boek Esther niets van ‘zijn vroegere waarde’ verliest, blijkt al spoedig als in 1870 in Roemenië en even later ook in Rusland de golven van eeuwenoude Jodenhaat opnieuw aanzwellen. Er komt in die jaren zelfs een nieuw woord voor in gebruik: ‘anti-Semitisme’.
Geholpen door geloofsgenoten in de meer vrije delen van Europa, beginnen Oost-Europese Joden uit te wijken naar Palestina, op dat moment een provincie in het Ottomaanse rijk. Berichten zoals in het Nieuw Israëlitisch Weekblad maken de situatie pijnlijk duidelijk:
— ‘De eerste bezending kinderen, uit het zuidelijke gedeelte van Rusland afkomstig en bestemd, om naar Palestina te worden gezonden, is van daar op 28 December j.l. te Wenen aangekomen. Het aantal knapen is 29, het getal meisjes, van 9 tot 15 jaar, is slechts 5. Hun overtocht naar het vreemde land geschiedt op kosten van de bekende vereniging: de Israëlitische Alliantie. ’t Zijn kinderen, die bij gelegenheid van de jongste rustverstoringen in het zuiden van Rusland uit hun ouderlijk huis zijn weggevoerd.’ —
— Nieuw Israëlitisch Weekblad 6 januari 1882
Maar ‘landverhuizing’ is geen gemakkelijke uitweg. De oorspronkelijke Joodse gemeenschap in Palestina wordt daar weliswaar niet vervolgd, maar zij is klein in omvang, nauwelijks opgeleid en arm; kortom, niet in staat de nieuwkomers op te vangen. Alleen met financiële steun van filantropische organisaties als de Alliance Israélite Universelle en vermogende geloofsgenoten zoals de Brit Moses Montefiori, lukt het om de omstandigheden ter plaatse enigszins te verbeteren. Het Nieuw Israelietisch Weekblad meldt in 1891:
—‘Aan het station Charlottenburg hij Berlijn kan men thans dagelijks met eigen ogen de gevolgen zien van de door de Russische regering voorgenomen en voortgezette uitdrijving der Joden. Hierbij dient opgemerkt, dat bij de grote omvang dezer uitdrijving en de daardoor te weeg gebrachten uittocht, deze niet langs een en dezelfde weg kan plaats vinden, maar door de ongelukkigen meerdere wegen worden uitgekozen, langs welke zij hun ongastvrij geboorteland kunnen verlaten, zodat in Berlijn slechts een deel van de onder de Russische Joden heersende ellende te zien is.
Hoofdzakelijk zijn er drie reisroutes, die de vluchtende Joden gekozen hebben, waarbij de keus afhangt van het einddoel, hetwelk de verdrevenen op ’t oog hebben. Tot zodanige eindpunten behoren in de eerste plaats Amerika, Engeland en Palestina, waarheen zich de hoofdstroom van de zo plotseling versterkte emigratie richt. De tocht naar Palestina gaat uitsluitend over Odessa, dat van uit de havenplaats Jaffa met weinig moeite en kosten (20 roebels) gemakkelijk te bereiken is. De aandrang dezer reizenden te Odessa is dan ook zeer sterk. Het deel, hetwelk naar Engeland gaat, neemt zijn weg over de Oostzeehavens, over Libau en Riga, doch is dit naar verhouding kleiner. De derde categorie eindelijk, welke haar schreden naar de Verenigde Staten, Brazilië, Argentinië en gedeeltelijk nog naar Engeland richt, begeeft zich over Berlijn naar Hamburg of Bremen.’ —
— Nieuw Israelietisch Weekblad 10 juli 1891
Datzelfde jaar openbaart Bahá’u’lláh, tijdens een verblijf op de Carmel — de berg die door Jesaja wordt verheerlijkt als ‘de Berg van de Heer’ — de Tafel van Carmel, een dialoog tussen Hem en de Berg. Daarin zegt Hij ondermeer:
— “Roep naar Zion, O Carmel, en kondig de vreugdevolle tijding aan: Hij die verborgen was voor sterfelijke ogen, is gekomen! Zijn alles overwinnende soevereiniteit is duidelijk; Zijn allesomvattende pracht geopenbaard. Hoed u er voor dat u niet aarzelt of draalt. Haast u en beweeg u rond de Stad Gods die is neergedaald uit de Hemel, de hemelse Kaäba waaromheen de uitverkorenen Gods, de zuiveren van hart en de schare der meest verheven engelen zich in aanbidding bewegen. O, hoe verlang Ik ernaar de blijde boodschap van deze Openbaring aan elke plek op aarde te verkondigen en naar iedere stad te brengen – een Openbaring waartoe het hart van Sinaï werd aangetrokken, en in naam waarvan de Brandende Braamstruik roept: “Aan God, de Heer der Heren, behoren de koninkrijken van hemel en aarde.” Waarlijk, dit is de Dag waarop zowel land als zee zich verheugen over deze aankondiging, de Dag waarvoor die dingen zijn weggelegd die God met een aan alle sterfelijk verstand en hart te boven gaande milddadigheid voor openbaring heeft bestemd. Weldra zal God Zijn Ark op u doen varen, en het volk van Bahá, dat werd genoemd in het Boek van Namen, bekend maken.’ —
— Bahá’u’lláh, Tafel van Carmel
De terugkeer naar Palestina verandert van aard. Gealarmeerd door het groeiende nationalisme en het daarmee onlosmakelijk verbonden anti-semitisme binnen het Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk — het beschaafde Wenen had in 1895 zelfs een felle anti-semiet tot burgemeester gekozen — publiceert de 36-jarige Joods-Oostenrijkse jurist en journalist Theodor Herzl in 1896 zijn brochure Der Judenstaat, een vurig pleidooi voor de vorming van een eigen Joodse staat. Opvallend daarin is dat God ontbreekt — net als in het Boek Esther. Voor Herzl is de bevrijding van het Joodse volk niet een goddelijk initiatief, maar het toekomstige resultaat van eigen menselijke inspanning. De Vereniging van Joodsche Wetenschappen te Rotterdam verwoordt het in haar weekblad als volgt:
— ‘Hij [Herzl] heeft geen spoor van godsdienstige dweepziekte, geen zweem van een gelukzoeker met Messias-ideeën. En zijn geheel geschrift bevat niet een enkele zin, waarin iets zodanigs te vinden zou zijn. Het is veel te koel, te praktisch, veel te modern en rationalistisch, om ook maar één ogenblik aan een Messianische gedachte te herinneren.’ —
— Weekblad voor Israëlietische huisgezinnen 13 maart 1896
Voor veel religieuze Joden is precies dit wereldse karakter van Herzl’s ideeën het probleem. Volgens hen is het ontoelaatbaar om buiten de Messias om, op eigen initiatief, uit ballingschap terug te keren. De opper-rabbijn van Parijs vraagt zich hardop af:
— ‘Het koninkrijk Juda herstellen? Wat betekent dat? Welzeker, wij orthodoxe Joden zijn vol vertrouwen in het messiaanse denkbeeld; wij geloven in de komst van de Messias, tot wie mensen van alle godsdiensten zich zullen verzamelen; de Messias als stichter van een rijk, waarin alle landen broederlijk zullen verenigd zijn en waar eeuwige vrede zal regeren. Dat het koninkrijk Israël, het geestelijk middelpunt geworden zijnde van de tot vrede gekomen wereld, dan hersteld zal worden, dat stemmen we toe.
Maar welk verband is er tussen deze godsdienstige idee en het plan van dr. Herzl c.s.? Wij geven blijk van onze Joodsche liefdadigheid, door in Palestina of Zuid-Amerika uitgestrekte toevluchtsoorden te bieden aan vervolgde Joden of in het algemeen zulke Joden, welke de wet (zoals in Rusland en Roemenië) van de gemeenschappelijke burgerrechten uitsluit. Maar waartoe thans een verdwenen nationaliteit te gaan herscheppen, in ere te herstellen een vaderland voor mensen, die sinds vele eeuwen in Frankrijk, Engeland, Italië en Duitsland een vaderland hebben, waar de wet hen beschermt en waaraan de heiligste belangen hen als geboeid houden? Het koninkrijk Israël hersteld! Maar hoe? Met de toestemming en de steun van welke regering? En als de staat is gesticht, welke groep van mensen zal dan het vermogen en de macht hebben om dezelve goed te besturen? Wie zal de verantwoordelijkheid en de lasten op zich nemen? Louter een utopie!’ —
— Weekblad voor Israëlietische huisgezinnen 8 oktober 1897
Het utopische project blijkt niettemin levensvatbaar. Er worden internationale ‘zionisten-congressen’ georganiseerd, in meerdere landen ontstaan ‘zionistische-bonden’ en er komen zionistische tijdschriften, zoals in Nederland De Joodsche Wachter. Emigratie naar Palestina verandert van een ‘gedwongen voortijdig verlaten van de diaspora’, in het verwezenlijken van een goddelijke belofte. Naarmate de immigratie naar Palestina succesvoller verloopt, ontstaat er onder religieuze Joden een theologisch probleem: het ‘vergaderen uit de vier windstreken’ is duidelijk begonnen, maar waar is de Messias? Als Herzl in 1904 op 44-jarige leeftijd in Oostenrijk overlijdt, presenteert Rabbijn Abraham Isaac Kook — hij is zojuist uit Litouwen in Jaffa aangekomen en zal bekend worden als de eerste opperrabbijn van Palestina — in een elegie een oplossing: de ‘terugkeer’ moet worden opgevat als een ‘wegbereiding’. Door terug te keren naar Zion en daar een rechtvaardige samenleving op te bouwen kunnen zionisten de materiële basis leggen voor ‘de dagen van de Messias’: de grote geestelijke vernieuwing van niet alleen het Jodendom, maar van de mensheid als geheel. Kook beschouwt Herzl in dit verband als een soort ‘pre-Messias’ (Messias ben Jozef).
Datzelfde jaar wijst ‘Abdu’l-Bahá erop dat de Joodse terugkeer naar het Heilige Land daadwerkelijk is begonnen en samenhangt met de komst van Bahá’u’lláh:
— ‘Israël, dat over de hele wereld was verstrooid, werd niet in de loop van de Christelijke Beschikking in het Heilige Land verzameld. Pas aan het begin van de Beschikking van Bahá’u’lláh begon deze goddelijke belofte, die uitdrukkelijk wordt vermeld in alle Boeken der Profeten, gestalte te krijgen. Zie hoe uit alle windstreken van de wereld de Joden naar het Heilige Land komen, zich dorpen en landerijen verwerven om er te wonen, en van dag tot dag zodanig in aantal toenemen, dat weldra heel Palestina hun thuis zal worden.’ —
—‘Abdu’l-Bahá
Theodor Herzl (1860-1904) in Palestina 1898
Terugkeer naar het Heilige Land, 1952
Bronnen — Nieuw Israëlitisch Weekblad 6 maart 1868; Nieuw Israëlitisch Weekblad 6 januari 1882; S. Werblunski: ‘De uittocht der Russische Joden.’ In: Nieuw Israelietisch Weekblad 10 juli 1891; Weekblad voor Israëlietische huisgezinnen 13 maart 1896; Weekblad voor Israëlietische huisgezinnen 8 oktober 1897; Rav Avraham Yitzhak Kook: The Lamentation in Jerusalem. (On the death of Dr. Theodor Herzl) - Jaffa 1904; Ludy Giebels: De Zionistische Beweging in Nederland 1899-1941 - (proefschrift) Assen 1975; Shoghi Effendi: God Schrijdt Voorbij (1944) - Den Haag 1983; Tamarah Benima: ‘Het bestaansrecht van de staat Israel binnen het messianistische denken.’ In: Nieuw Israëlietisch weekblad 19 juli 1991; Hans Ulrich: De twintigste eeuw in een notendop - Amsterdam 2000; Liam Hoare: ‘Did Dreyfus Affair Really Inspire Herzl?’ In: The Forward 26 februari 2014; Lody van de Kamp: ‘Zionisme en het Beloofde Land’ - 6 delen. In: NieuweWij (6 januari t/m 11 februari 2022); Joseph Dorman: ‘Rav Kook, The Leading Thinker of Religious Zionism (interview with Yehudah Mirsky) In: The Jewish Experience 9 September 2022; ‘Abdu’l-Bahá: Beantwoorde Vragen (1908) - Den Haag 2023; Rijksmuseum; Joods Cultureel Kwartier.
Lees: Jo Goudsmit ontmoet ‘Abdu’l-Bahá
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht