De Goeje in De Gids van oktober 1893

De Goeje in De Gids van oktober 1893

De Bâbî’s

De opkomst van de ‘sekte der Bábís’ in Perzië blijft in Nederland zo’n 40 jaar lang slechts een onderwerp voor oriëntalisten. ‘Pas’ in 1893 geeft Professor Jan de Goeje, hoogleraar Arabisch aan de Universiteit van Leiden, de eerste Nederlandstalige beschrijving van dit onderwerp. De Goeje is hoogstwaarschijnlijk via het boek Les Religions et les Philosophies dans l’Asie Centrale van de Franse diplomaat Gobineau uit 1865, bekend geraakt met het ‘Babisme’. Maar het zijn toch vooral de twee artikelen over The Bábís of Persia die zijn jonge Britse collega Edward Browne in 1889 in het Journal of the Royal Asiatic Society publiceert, die hem treffen. Als Browne vervolgens in 1891 zijn vertaling (met uitvoerige inleiding en annotaties) van ‘Abdu’l-Bahá’s geschiedschrijving A Traveller’s Narraritive written to illustrate the Episode of the Báb uitbrengt, laat De Goeje dan ook niet na om direct bij de auteur een exemplaar te bestellen. Het boek bevalt hem, getuige een bedankbriefje van Browne:

— ‘Geachte heer, ik kan niet nalaten enkele woorden te schrijven om u te bedanken voor de erg vriendelijke wijze waarop u spreekt over mijn werk betreffende de bábís, welke u veilig heeft bereikt’ —

— Edward Browne, brief 1 februari 1892

De Goeje is dus bekend met de godsdienst als hem enkele maanden later het nieuws bereikt - opnieuw via Browne - van het overlijden van Bahá’u’lláh. Het brengt hem ertoe om een populair-wetenschappelijk artikel over ‘De Bâbî’s te schrijven; de eerste Nederlandstalige beschrijving van het ‘Babisme’. Dat artikel wordt gepubliceerd in De Gids. Het cultureel letterkundige maandblad heeft in die jaren naar schatting 1.800 abonnees in Nederland en Nederlands-Indië samen. Omdat het blad relatief duur is, zijn die abonnees voornamelijk collectieven zoals leesgezelschappen, bibliotheken en openbare leeszalen. Het totaal aantal lezers wordt op minimaal 18.000 geschat. Als het 20 pagina’s tellende artikel in oktober verschijnt, zendt De Goeje direct een exemplaar naar Browne. Die reageert met:

— ‘Dank u zeer voor het mij toezenden van uw erg interessante beschrijving van de Bábís uit De Gids, en voor de vriendelijke vermelding die u maakt van mijn werk. Onnodig te zeggen hoe zeer ik daardoor aangemoedigd wordt, want bij tijd en wijle werd ik verleid om te denken dat sommige van mijn critici gelijk hadden wanneer zij zeiden dat ik een al te groot belang hechtte aan een onderwerp dat mij toevallig persoonlijk interesseerde.’ —

— Edward Browne, brief 24 oktober 1893

Het briefje illustreert goed hoe Browne, ondanks het baanbrekende karakter van zijn onderzoek, veel kritiek ontvangt. Die aanhoudende kritiek betreft niet zozeer de kwaliteit van zijn onderzoek, als wel de keuze om ‘kostbare jaren te wijden aan de studie van een onderwerp dat wellicht zo’n onvermoeibare arbeid niet geheel waard is,’ aldus een Britse collega. En zo zoekt Browne twee jaar later opnieuw de morele steun van zijn oudere Leidse collega. Diens advies wordt duidelijk uit een brief van Browne een week later:

— ‘ Veel dank voor uw aanmoediging om door te gaan met de Bábí manuscripten.’ —

— Edward Browne, brief 16 maart 1895

Professor M. Jan de Goeje

Professor Edward G. Browne

De Babis

Bronnen — M.J. de Goeje: ‘De Bâbî’s’. In: De Gids, oktober 1893; Jelle de Vries: The Babi Question You Mentioned … The Origins of the Bahá’í Community of the Netherlands, 1844-1962 - Leuven 2002; Remieg Aerts: ‘De Gids en zijn publiek. Een compositieportret’. In: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis. De Vereniging, Leiden 1994, p. 107-129.

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis