De Ster in het Oosten
‘Abdu’l-Bahá bij de Eiffeltoren, 1913
Tijdens Zijn eerste verblijf in Parijs - oktober tot december 1911 - spreekt ‘Abdu’l-Bahá ook voor leden van de Theosofische Vereniging (Société Théosophique) van die stad. Hij begint zijn voordracht als volgt:
— ‘Sinds mijn aankomst in Parijs heeft men mij verteld over de Theosofische Vereniging, en weet ik dat deze uit eerzame en achtenswaardige mensen bestaat. U bent verstandige en nadenkende mensen, mensen met geestelijke idealen, en het is mij een groot genoegen bij u te zijn. Laat ons God danken dat Hij ons vanavond bij elkaar heeft gebracht. Het verheugt mij zeer, want ik zie dat u zoekers naar waarheid bent. U bent geen gevangenen in de ketenen van vooroordeel […]’ —
— ‘Abdu’l-Bahá
De woorden van ‘Abdu’l-Bahá worden die avond opgetekend door enkele Britse bahá’ís en zullen in 1912 deel uit maken van de bundel Talks by Abdul Baha Given In Paris (Surrey 1912). Het is deze Engelse compilatie van toespraken van ‘Abdu’l-Bahá die de Blaricumse theosoof Anna Kerdijk in 1913 gebruikt voor haar vertaling en publicatie in het tijdschrift De Ster in het Oosten. Samen met haar dorpsgenoot en mede-theosoof Henri van Ginkel was Kerdijk een jaar eerder dit drie-maandelijkse tijdschrift begonnen om de komst van de ‘Wereld-Leraar’ voor te bereiden. Veel theosofen zijn in die jaren van mening dat de komst van een Messiaanse Figuur aanstaande is. Internationaal hebben zij zich daarom verenigd in de Orde van de Ster in het Oosten. De Nederlandse afdeling van de orde telt in 1912 zo’n 500 leden. De beginselverklaring legt het uit:
— ‘Deze orde is gevestigd [in 1911] om diegenen te zamen te trekken, welke in of buiten de Theosofische Vereniging geloven in de spoedige komst van een groot geestelijk leraar voor het helpen der wereld. En men meent dat hare leden op het stoffelijk gebied iets kunnen doen om de openbare mening voor te bereiden op Zijn komst en een atmosfeer van welkom en verering te scheppen; en op de hogere gebieden zich kunnen verenigen om een instrument te vormen dat gereed is voor Zijn gebruik.’ —
— Nieuwe Rotterdamsche Courant, 19 juni 1911
Binnen deze ‘moderne messias-verwachting’ worden Bahá’u’lláh en ‘Abdu’l-Bahá gezien als ‘wegbereiders’.
In de editie van De Ster in het Oosten van 15 oktober 1913 combineert Kerdijk een passage uit hoofdstuk 8 met vrijwel geheel hoofdstuk 40 uit wat tegenwoordig bekend staat als De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs. Onder de titel ‘Wijsheid uit het Oosten’ leidt zij haar vertaling als volgt in:
— ‘Leden van de Orde van de Ster in het Oosten die het als hun bijzondere plicht beschouwen, grootheid te erkennen en te eerbiedigen in wie deze zich ook vertoont, begroeten met dankbare vreugde de stemmen van wijsheid welke opgaan uit de verschillende delen der wereld. Want doordrongen als zij zijn, dat de Bron van alle Ware Wijsheid Eén is, hebben zij geleerd de hoge zin te verstaan van de Boodschap van Liefde en Eenheid, in welke vorm deze ook aan de wereld geschonken wordt, en hun ogen die “ziende” zijn gemaakt, zijn niet blind voor ware grootheid en voor de tekenen des tijds die wijzen op een vernieuwd geestelijk leven.
Van de verheven leer van de Perzische Meester, Bahá’u’lláh, onlangs in Europa verkondigd door zijn discipel ‘Abdu’l-Bahá, Abbas Effendi, willen wij enige brokstukken, vertaald uit zijn te Parijs gehouden “gesprekken”, aan onze lezers voorleggen.’ —
— Anna Kerdijk, De Ster in het Oosten - 15 oktober 1913
‘Abdu’l-Bahá in Parijs 1911
Het appartement van ‘Abdu’l-Bahá aan de Avenue de Camoëns
Anna Kerdijk
Bronnen — Nieuwe Rotterdamsche Courant 19 juni 1911; De Ster in het Oosten - 15 april 1912 - p. 31; De Ster in het Oosten - 15 oktober 1913 - p. 78-85; De Toespraken van ‘Abdu’l-Bahá in Parijs. Den Haag 1984 - p. 37 en 143-150.
Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis