De Verborgen Woorden

 

De verzameling beknopte morele lessen die tegenwoordig bekend staat als De Verborgen Woorden werd omstreeks 1858 door Bahá’u’lláh deels in het Arabisch en deels in het Perzisch geopenbaard. Bahá’u’lláh verbleef toen in Bagdad en werd algemeen gezien als ‘het hoofd der bábís.’ In Zijn brief aan Náṣiri’d-Dín Sháh, geschreven kort voor Zijn uiteindelijke verbanning naar Akka (1868), identificeert Hij het werk als het ‘Verborgen Boek van Fátimih.’

Bahá’u’lláh refereert daarbij aan overleveringen binnen de Shí’ah Islam volgens welke Fátimih bij de dood van haar Vader, de Profeet Muhammad, via de Engel Gabriël woorden van troost zou hebben ontvangen. De inhoud van dit ‘boek’ bleef echter verborgen en zou pas bij de komst van de Beloofde Qá’im met anderen worden gedeeld.

Over de inhoud van De Verborgen Woorden verklaart Bahá’u’lláh:

— ‘Dit is wat is neergedaald uit het het rijk van heerlijkheid, werd geuit door de tong van kracht en macht, en werd geopenbaard aan de Profeten van weleer. Wij hebben daarvan het diepste wezen genomen en dat gehuld in het kleed van beknoptheid, als een teken van genade voor de rechtvaardigen, opdat zij trouw mogen blijven aan het Verbond van God, in hun leven Zijn vertrouwen niet zullen beschamen, en in het rijk van de geest het juweel van Goddelijke deugd mogen verwerven.’ —

— Bahá’u’lláh

Een selectie uit de Verborgen Woorden

O ZOON VAN GEEST!
Mijn eerste raad is deze: bezit een rein, warm en stralend hart, dat een aloude, onvergankelijke en eeuwige heerschappij de uwe zij.

O ZOON VAN HET BESTAAN!
Schrijf niemand iets toe dat gij uzelf niet toegeschreven wilt hebben, en zeg niet wat gij niet doet. Dit is Mijn gebod aan u, leef het na.

O ZOON VAN GEEST!
Ik schiep u rijk, waarom maakt gij u arm? Edel vormde Ik u, waarom vernedert gij u? Uit het wezen van kennis gaf Ik u aanzijn, waarom zoekt gij verlichting bij iemand anders dan Mij? Uit de klei der liefde kneedde Ik u, waarom houdt gij u met een ander bezig? Richt uw blik op uzelf, opdat gij Mij bestendig in u vindt, krachtig, machtig en bij-zich-bestaand.

O GIJ ZONEN VAN GEEST!
Gij zijt Mijn schatkamer, want in u heb Ik de parelen van Mijn geheimenissen en de juwelen van Mijn kennis bewaard. Behoedt ze voor de vreemden onder Mijn dienaren en voor de goddelozen onder Mijn volk.

O ZOON VAN GEEST!
Verlang niet van Mij wat Wij niet voor u wensen. Wees dan tevreden met wat Wij voor u beschikken, want dit is wat u ten goede komt, indien gij u daarmee tevreden stelt.

O ZOON VAN GEEST!
Het meest geliefde in Mijn ogen is rechtvaardigheid. Keer u niet van haar af indien gij Mij begeert, en veronachtzaam haar niet, zodat Ik u Mijn vertrouwen kan schenken. Met haar hulp zult gij met uw eigen ogen zien en niet door de ogen van anderen, uit eigen kennis weten en niet door de kennis van uw naaste. Overweeg in uw hart hoe het u betaamt te zijn. Waarlijk, rechtvaardigheid is Mijn gave aan u en het teken van Mijn goedertierenheid. Houd dit voor ogen.

O MENSENKINDEREN!
Weet gij niet waarom Wij u allen hebben geschapen uit hetzelfde stof? Opdat geen mens zich boven de ander zou verheffen. Overweegt te allen tijde in uw hart hoe gij werd geschapen. Daar Wij u allen hebben geschapen uit één en dezelfde stof, rust op u de plicht gelijk één ziel te zijn, met gelijke voeten te lopen, met gelijke mond te eten en in hetzelfde land te verwijlen, zodat uit uw diepste wezen, door uw daden en gedragingen, de tekenen van eenheid en de kern van onthechting kenbaar worden. Dit is Mijn raad aan u, o schare van licht! Volgt deze raad, dat gij de heilige vruchten van de boom van wondere glorie kunt plukken.

O GIJ UITGEWEKENEN!
De tong heb Ik bestemd om van Mij te gewagen, bezoedelt haar niet met laster. Als het vuur van eigenliefde u overmeestert, herinnert u dan uw eigen fouten en niet de fouten van Mijn schepselen, daar een ieder van u zichzelf beter kent dan hij anderen kent.

O BROEDERS!
Weest verdraagzaam jegens elkaar en zet uw hart niet op wereldse dingen. Weest niet trots op uw roem en schaamt u niet over vernedering. Bij Mijn schoonheid! Uit stof heb Ik alle dingen geschapen en tot stof zal Ik ze doen wederkeren.

O MENSENZOON!
Gij zijt Mijn rijk en Mijn rijk vergaat niet, waarom vreest gij uw ondergang? Gij zijt Mijn licht en Mijn licht zal nimmer worden gedoofd, waarom vreest gij uw uitdoving? Gij zijt Mijn glorie en Mijn glorie verbleekt niet. Gij zijt Mijn kleed en Mijn kleed zal nimmer verslijten. Volhard in uw liefde voor Mij, dat gij Mij kunt vinden in het rijk van heerlijkheid.

O MIJN DIENAAR!
Gij zijt gelijk een edel gesmeed zwaard, verborgen in het donker van zijn schede, de waarde ervan onzichtbaar voor de maker. Kom dus tevoorschijn uit de schede van zelfzucht en begeerte, dat uw waarde helder stralend voor de gehele wereld zichtbaar kan worden.

O ZOON VAN HET BESTAAN!
Heb Mij lief, dat Ik u kan liefhebben. Indien gij Mij niet liefhebt, kan Mijn liefde u op generlei wijze bereiken. Weet dit, o dienaar.

O MENSENZOON!
Menige dag is verstreken, terwijl gij u bezighield met uw grillen en nutteloze verbeeldingen. Hoelang nog wilt gij op uw sponde sluimeren? Hef het hoofd op uit de sluimer, want de Zon is naar het zenit gestegen, dat ze ook u moge bestralen met het licht van schoonheid.

O ZOON VAN STOF!
De wijzen zijn zij die niet spreken, tenzij zij gehoor vinden, gelijk de schenker zijn beker niet aanbiedt aleer hij een dorstende vindt, en de minnaar niet uit het diepst van zijn hart roept tot hij de schoonheid van zijn geliefde aanschouwt. Zaai daarom het zaad van wijsheid en kennis in de zuivere grond van het hart en houd het verborgen, tot de hyacinten van goddelijke wijsheid opbloeien uit het hart en niet uit modder en leem.

O ONDERDRUKKERS OP AARDE!
Trekt uw handen af van tirannie, want Ik heb gezworen niemands onrecht te vergeven. Dit is Mijn verbond dat Ik onherroepelijk heb vastgelegd in de bewaarde tafel en met Mijn zegel van heerlijkheid heb bekrachtigd.

O KINDEREN VAN STOF!
Vertelt de rijken van het zuchten der armen in het diepst van de nacht, opdat achteloosheid hen niet voert tot het pad van ondergang en hen berooft van de Boom van Rijkdom. Vrijgevigheid en grootmoedigheid zijn Mijn eigenschappen; wel ga het hem die zich met Mijn deugden tooit.

O VRIEND!
Plant in de tuin van uw hart slechts de roos der liefde en laat de nachtegaal van genegenheid en verlangen niet los. Stel kameraadschap met de rechtvaardigen op prijs en mijd alle omgang met de goddelozen.

O ZOON VAN HET BESTAAN!
Houd u niet bezig met deze wereld, want met vuur toetsen Wij het goud en met goud toetsen Wij Onze dienaren.

Bronnen — Adib Taherzadeh: The Revelation of Bahá’u’lláh, Baghdád 1853-63 - Oxford 1974 p. 71-83; Bahá’u’lláh: De Verborgen Woorden - Den Haag 1994; Summons of the Lord of Hosts, Súriy-i-Haykal, Náṣiri’d-Dín Sháh - Haifa 2002

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht