De vroege jaren van Husayn-'Ali
Geboortehuis van Bahá’u’lláh
Bahá’u’lláh, een Arabische titel die ‘de Heerlijkheid van God’ betekent, werd in 1817 geboren te Teheran, Iran. Hij kreeg bij Zijn geboorte de naam Husayn-‘Alí, en was de zoon van een rijke minister, Mírzá Buzurg-i-Núrí. De familie kon haar afstamming terugvoeren op de grote dynastieën van het vroegere Perzische Rijk. Bahá’u’lláh leidde als jongeman een prinselijk leven en kreeg een opvoeding die grotendeels bestond uit kalligrafie, paardrijden, klassieke poëzie en schermsport.
Zijn zoon ‘Abdu’l-Bahá heeft het volgende over die kinderjaren verteld: ‘Bahá’u’lláh behoorde tot de adel van Perzië. Vanaf Zijn vroegste kindertijd onderscheidde Hij Zich van Zijn verwanten en vrienden. In wijsheid, intelligentie en kennis was Hij Zijn leeftijdsgenoten ver vooruit en superieur aan Zijn omgeving. Allen die Hem kenden verbaasden zich over Zijn vroeg ontwikkelde wijsheid. Men zei vaak: ‘Zo’n kind zal niet lang leven’, want het werd algemeen aangenomen dat vroegrijpe kinderen de leeftijd van volwassenheid niet zouden halen.’
In een brief vertelt Bahá’u’lláh dat Hij als kind een poppenspel zag over oorlog en intriges aan het hof van een koning en over de rijkdom van de gezaghebbers. Na de voorstelling zag Bahá’u’lláh een man van achter de tent vandaan komen met een doos onder zijn arm. ‘Wat zit er in die doos?’ vroeg Bahá’u’lláh hem, ‘en waar ging deze voorstelling over?’ ‘Deze hele voorstelling en vertoning,’ antwoordde de poppenspeler, ‘de koning, de prinsen en de ministers, hun pracht en praal, hun macht en kracht - alles wat je zag - zit nu in deze doos.’
Bahá’u’lláh vertelt dan verder: ‘Sinds die dag leken alle verworvenheden van de wereld in de ogen van deze Jongeling net zo’n schouwspel. Zij waren nooit en zullen nooit van enige waarde en belang zijn, al was het maar ter grootte van een mosterdzaadje. […] Weldra zullen deze uiterlijke verworvenheden, deze zichtbare schatten, deze aardse vergankelijkheden, deze opgestelde legers, deze versierde gewaden, deze trotse en verwaande zielen, allemaal - net zo als in die doos - de begrenzingen van het graf binnengaan. In de ogen van hen die over inzicht beschikken, zijn al deze conflicten, onenigheid en ijdelheid steeds als kinderspel.’
De familie van Bahá’u’lláh had meerdere huizen, waaronder één in Tákur in de provincie Mázindarán.
Zoals het de gewoonte van die tijd was, kreeg Bahá’u’lláh als zoon van een invloedrijke overheidsfunctionaris een privé opleiding. Hij verwierf rond zijn veertiende bekendheid om Zijn kennis. Hij kon over elk onderwerp meepraten en ieder probleem dat Hem werd voorgelegd oplossen. In grote bijeenkomsten kon Hij ingewikkelde religieuze kwesties aan leidende moslim geestelijken uitleggen en die luisterden met veel interesse.
Na de dood van Zijn vader bedankte Bahá’u’lláh voor de ministeriële carrière die voor Hem open stond. Toen de Eerste Minister werd geïnformeerd over Bahá’u’lláh’s besluit merkte hij op: ‘Laat Hem begaan. Zo’n positie is Hem onwaardig …’
In plaats van een leven van macht en gemak na te streven, koos Bahá’u’lláh ervoor om zijn energie te wijden aan vrijgevigheid. Dit bezorgde Hem in de vroege jaren van 1840 de bijnaam ‘Vader voor de armen’.
Teheran, Perzië
Geboortehuis van Bahá’u’lláh
Een poppenspel
Het dorp Tákur
Bron — Bahá’í International Community: The Life of Bahá’u’lláh; a photographic narrative. bahaullah.org
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht