Dr. J.L. Schlimmer
Perzische vlag, de Leeuw en de Zon, c.1670
Als vanaf 1844 in Perzië (nu Iran) de Bábí-beweging van zich laat horen, bereikt nieuws daarover Nederland slechts in mondjesmaat en met een vertraging van enkele maanden. Geen wonder, want de eerste telegraaf-verbinding zal pas in 1865 operationeel worden en de handelscontacten tussen beide landen bestaan in die tijd uit slechts één à twee schepen per jaar en dan nog uitsluitend tussen de Perzische Golf en Java in Nederlands-Indië (nu Indonesië). Ook het aantal mogelijke correspondenten is beperkt. Volgens de Oostenrijkse arts Dr. Jakob Eduard Polak, die van 1851 tot 1860 als militair instructeur in Perzië verblijft, wonen daar tegelijkertijd nauwelijks 100 Europeanen, waaronder slechts één Nederlander: een zekere dokter Schlimmer.
De vader van Johannes Lodewijk Schlimmer (1818-1876) is hoofdonderwijzer te Rotterdam en het ontbreekt de jonge Johan dan ook niet aan goed onderwijs. Mede daardoor doorloopt hij met succes de ‘Erasmiaanse School’ (nu Erasmiaans Gymnasium), wordt hij in 1836 bevordert tot kwekeling aan de ‘Klinische School’ van zijn geboorteplaats, en kan hij daarna gaan studeren aan de medische faculteit van de ‘Leidse Hogeschool’ (nu Universiteit). Het gaat hem goed en in januari 1839 wint Schlimmer zelfs een door Koning Willem I ingestelde gouden ‘beloningsmedaille’ voor zijn verhandeling (in het Latijn) over: Enkele theorieën, geïllustreerd door experimenten, die sinds het begin van deze eeuw zijn verspreid door anatomen en fysiologen, over de structuur en functie van zenuwen.
Maar het geluk is van korte duur. Een maand later melden de dagbladen dat de medische faculteit Schlimmer’s verhandeling weliswaar ‘bekronenswaardig’ had gekeurd, maar dat aan hem — ‘de medaille echter niet mocht worden uitgereikt, als niet in de termen vallende van de, krachtens Zr. Ms. besluit, ter mededinging naar de erepalm vereiste studie-jaren.’ — Hij is kortom nog niet lang genoeg student.
Het op deze grond mislopen van een prestigieuze prijs moet een grote teleurstelling zijn geweest. En als in augustus van datzelfde jaar ook nog zijn moeder overlijdt, stopt Schlimmer met zijn studie en vertrekt naar het buitenland.
Via Frankrijk, Egypte en Syrië bereikt hij in 1844 Perzië. Daar vestigt hij zich in Rasht, een stad aan de Kaspische Zee, ruim 300 km ten noordwesten van Teheran. Zijn behandeling van lepra- en cholera-patiënten bezorgt hem een goede reputatie en in 1851 wordt hij aangesteld als arts van het provinciale regiment. Vier jaar later vertrekt Schlimmer naar de hoofdstad om daar als professor aan de Dáru’l-Funún (Verblijf der Wetenschap), de eerste polytechnische hogeschool naar Europees model, les te gaan geven. Hij schrijft en vertaalt meerdere medische boeken en speelt tot aan zijn overlijden een belangrijke rol bij de introductie van de Europese geneeskunde in Perzië.
In 1935 ontmoet de Nederlandse ‘reisjournalist’ Johannes Karel Brederode in Teheran Schlimmer’s dochter Mariam. Naar aanleiding van die ontmoeting schrijft hij:
— “Van zijn leven vernam ik, doordat ik toevallig kennis maakte met zijn nog levende dochter, een nu bejaarde weduwe, moeder van volwassen en voor een deel reeds gehuwde kinderen. Deze dame, die door haar vader als Nederlandse is geboren, doch Nederland nimmer aanschouwde, was niet meer dan zes maanden oud, toen haar vader stierf en daar haar moeder van geboorte geen Nederlandse was [maar Armeense uit Isfahan], heeft zij onze taal nimmer geleerd. Echter zij is nog in het bezit van vele papieren, die van haar vader afkomstig zijn, waaronder brieven in Nederlands, Frans, Engels, Duits, Italiaans, Armeens en Perzisch en in die papieren heb ik naar hartelust mogen snuffelen. Ik vond een bewijs van zijn eindexamen aan het Erasmiaans gymnasium te Rotterdam en een bewijs van inschrijving aan de Leidse Hogeschool van 1836, waar hij medicijnen studeerde. In 1840 bevond hij zich evenwel reeds in Frankrijk, waar hij zich liet werven als officier van gezondheid in het toen nog bestaande Egyptische leger. Afgestudeerd kon hij toen nog niet zijn, doch bij het Egyptische leger nam men het zo nauw niet en men gaf hem er al dadelijk de rang van majoor. Van Marseille maakte onze toen twee-en-twintigjarige officier van gezondheid de reis naar Alexandrië met een Oostenrijkse brik en van Alexandrië naar Cairo over de Nijl per Arabisch rivier-vaartuigje. Door de Egyptische minister van oorlog werd de jonge hoofdofficier ingedeeld bij het zeventiende regiment infanterie, dat zich te Aleppo [Syrië], toen Egyptisch bezit, in garnizoen bevond. De reis daarheen, een reis van vele weken, moest deze Nederlandse geneeskundige wiens naam J.L. Schlimmer was, per karavaan maken, doch nimmer kwam hij in de plaats van zijn bestemming aan.
Egypte was toen in oorlog o.a. met Turkije en Engeland, onderweg reeds kwam dr. Schlimmer (zoals hij zich tekende) midden in het krijgsgewoel. Hij maakte bombardementen en veldslagen mede en werd zelfs gewond, doch niet ernstig. Nog in Palestina werd hij door de Turken gevangen genomen en bij Akka, noordelijk van Haifa, op een schip gezet. Dit schip leed bij plotseling opkomende storm schipbreuk op de kust van Palestina, waarbij mensenlevens verloren gingen, maar de jeugdige dr. Schlimmer zich wist te redden, zonder weder in de handen der Turken te vallen. Na talloze avonturen kwam hij eindelijk in Perzië, waar hij eerst te Rasht en later te Teheran zich als geneesheer vestigde. Uit zijn briefwisseling blijkt, dat hij steeds weder uit Europa studiewerken liet komen om het te Leiden verzuimde in te halen. Hij werd in het Perzische leger officier van gezondheid met de rang van kolonel, professor bij de medische afdeling der polytechnische school te Teheran en later zelfs de lijfarts van de sjah. […] Het belangrijkste wat hij deed was misschien wel het schrijven van enige geneeskundige handboeken in de Perzische taal, die voor de Perzische studenten uit die tijd de studie ten zeerste vergemakkelijkten. […]” —
— J.K. Brederode, Teheran 23 februari 1935
In zijn Perzische jaren moet Schlimmer - hij zal nooit meer naar Nederland terugkeren - bekend zijn geweest met de opkomst en wederwaardigheden van de Bábi-Bahá’í-gemeenschap aldaar, zoals het beleg van Zanjan (1850) en de vervolgingen naar aanleiding van de aanslag op de shah (1852), maar hij heeft over deze onderwerpen, voor zover bekend, geen informatie nagelaten. Voor een aan hem toegeschreven relaas over een nachtelijk bezoek aan de Bábís in de Anbar-gevangenis (Síyáh-Chál) te Teheran, in het najaar van 1852, werd tot dusver geen historisch bewijs gevonden. De Britse historicus Moojan Momen vult hierover aan:
— ‘Vele jaren geleden, vóór de Islamitische Revolutie [1979], publiceerde een bahá’í genaamd Dr. [B.] in Iran een boek dat een lang citaat gaf uit een boek Mes Constatations en Perse [Mijn bevindingen in Perzië] van Schlimmer over de Bábís in de Síyáh-Chál. Op dat moment deed ik onderzoek namens de heer Balyuzi voor zijn boek Bahá’u’lláh: King of Glory. Dit citaat leek erg belangwekkend en ik heb daarom veel tijd besteed aan een poging om dit boek te vinden. Ondanks het raadplegen van de catalogi van de British Museum Library, de Bibliothèque Nationale in Parijs en de Library of Congress en een aantal bibliografieën van boeken en artikelen over Iran, heb ik dit boek niet kunnen vinden. Ik heb wel een aantal wetenschappelijke artikelen van Schlimmer opgespoord, maar deze bevatten natuurlijk niets over Bábí-Bahá’í. Er waren een aantal andere citaten in het boek van [B.] die ik ook niet kon vinden. Later hoorde ik dat de Nationale Geestelijke Raad van Iran dit boek kort voor de Islamitische Revolutie uit de handel had genomen vanwege bezorgdheid over het materiaal dat in het boek werd gebruikt.’ —
— Moojan Momen, 2021
Op 3 november 1840 bombardeert een Brits-Oostenrijkse vloot de vestingstad Akka. Als het kruitmagazijn explodeert geeft de stad zich gewonnen. Schlimmer wordt krijgsgevangen genomen.
In 1855 wordt Schlimmer aangesteld als professor aan de Dáru’l-Funún (Verblijf der Wetenschap) te Teheran, een polytechnische hogeschool naar Europees model waar ook geneeskunde wordt gedoceerd. (foto 1935)
Bronnen — Rotterdamsche Courant 20 augustus 1835; Idem 19 januari 1836; Idem 12 januari 1839; Idem 12 februari 1839; Idem 15 augustus 1839; Dr. Jakob Eduard Polak: Persien das Land und seine Bewohner - deel I en II - Leipzig 1865; Heldersche en Nieuwedieper Courant 24 maart 1872; J.K. Brederode: ‘Geneeskundig onderwijs in Perzië’ In: Schager Courant 9 maart 1935 (Regionaal Archief Alkmaar); Encyclopaedia Iranica (iranicaonline); Gemeentearchief Rotterdam; Momen aan de Vries email 30 april 2021.
Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis