Esperantisten

Esperantisten

Deelnemerslintje, 12e Esperanto-Wereldcongres

Als op donderdag 27 mei 1920 Ahmad Yazdání en Ibn-i-Asdaq worden ontvangen door de leden van het Uitvoerend Comité van de Centrale Organisatie voor een Duurzame Vrede: voorzitter Henri Dresselhuys, secretaris Clasien Kluyver en vice-voorzitter Henri van der Mandere, komt daarbij al snel aan het licht dat Yazdání naast Frans ook de wereld-hulptaal Esperanto spreekt. Dat gespreksonderwerp ligt voor de hand gezien de taalbarrière, maar ook omdat Van der Mandere dit jaar zitting heeft in het erecomité ter ondersteuning van het 12-de Esperanto-Wereldcongres dat in augustus in Den Haag zal plaatsvinden. Bovendien is er nóg een reden. ‘Abdu’l-Bahá’s Tafel van de Vrede, de uitvoerige brief die de afgezanten zojuist hebben overhandigd, noemt specifiek de invoering van een wereld-hulptaal als een van de instrumenten voor het tot stand brengen van wereldvrede. Het staat er zo:

— ‘Tot de leringen van Bahá’u’lláh behoort het ontwikkelen van één taal die over de gehele wereld onder de mensen kan worden verspreid. Deze leerstelling werd door de Pen van Bahá’u’lláh geopenbaard met de bedoeling dat deze universele taal misverstanden tussen mensen kan wegnemen.’ —

— ‘Abdu’l-Bahá

Niet alleen in Perzië, waar de door de Poolse oogarts Ludwik L. Zamenhof in 1887 ontworpen taal in belangrijke mate door bahá’ís was geïntroduceerd, maar ook in Nederland is het Esperanto goed bekend. De ruim 2.000 Nederlandse ‘esperantisten’ zijn verenigd in drie nationale organisaties: de Nederlandsche Esperantisten Vereniging ‘La Estonto Estas Nia’ (De Toekomst is aan Ons) (1905), de Nederlandse Rooms-Katholieke Esperantisten-Bond ‘Nederlanda Katoliko’ (1909) en de Nederlandse Federatie van Arbeiders-Esperantisten (1911). Van alle Nederlandse gemeenten is Den Haag, met naar schatting 200 Esperanto-sprekers, ongetwijfeld het voornaamste Esperanto-centrum.

In tegenstelling tot haar vele voorgangers, die gericht waren op het tegengaan van de dubbelzinnigheid en onnauwkeurigheid van natuurlijke talen, is het Esperanto in de eerste plaats ontworpen als instrument voor vrede; dus niet een taal voor de logica en wetenschap, maar een taal voor verbroedering. Esperantisten kunnen daarom, net zoals bahá’ís, goed worden getypeerd als internationale vredesactivisten.

Nog tijdens de ontmoeting belt secretaris Kluyver met Jan Isbrücker, de in Den Haag wonende voorzitter van La Estonto Estas Nia, en introduceert Yazdání. Nu heeft in die dagen zeker niet iedereen telefoon, maar Isbrücker juist wel, want die is als elektrotechnisch ingenieur werkzaam bij de Bell Telephone Company.

Johannes (Jan) Rijk Gerardus Isbrücker (1889-1967), zijn echtgenote Julia Catharina Dirksen (1887-1971) en hun drie dochtertjes zijn in januari vanuit Watergraafsmeer in Den Haag komen wonen. Beiden zijn enthousiaste esperantisten. Zo gaf Julia het afgelopen winterseizoen nog een Esperanto-cursus aan de Volksuniversiteit van Amsterdam en is Jan naast voorzitter van de nationale vereniging ook voorzitter van het plaatselijke comité dat het aanstaande wereldcongres moet organiseren.

De Isbrückers zijn blij verrast te leren dat het Esperanto ook in Perzië is doorgedrongen. Jan kan dit gegeven, juist nu, goed gebruiken in een dagbladpolemiek met voorstanders van het Ido, een concurrerende afsplitsing van het Esperanto. Zijn ingezonden brief van 29 mei aan Het Vaderland sluit hij dan ook af met:

— ‘Tegenover enkele verenigingen die zich van Ido bedienen staan gelukkig heel wat belangrijker organisaties die de superioriteit van Esperanto boven Ido erkennen. De algemene invoering op de Russische scholen is daarvan een bewijs. Een ander voorbeeld levert de Perzische sekte der bahaïsten, die twee miljoen leden telt en die van al haar volgelingen kennis van Esperanto vordert. Met zulke feiten voor ogen kunnen de esperantisten met vertrouwen de toekomst tegemoet zien.’ —

— Jan Isbrücker

Op het woonadres van de Isbrückers, van Beverninckstraat 10 te Den Haag, spreekt Yazdání de daaropvolgende dagen meerdere keren in huiselijke kring voor Haagse esperantisten.

Samen met Julia gaat hij op zaterdag 12 juni in Den Haag naar het kantoor van Het Vaderland, een landelijk en liberaal dagblad. Hij spreekt daar met redactieleden en geeft een persbericht en advertentie af. Nog diezelfde dag verschijnt er in de avondeditie een uitvoerig artikel onder de titel ‘De Enige Weg ten Vrede’:

— ‘Er zijn uit Perzië in onze stad twee bahaïsten aangekomen […] Wat zij hier en verder in ons land willen verkondigen, hore men van de heer Ahmad Yazdání, die ons schrijft …’ — En dan volgt een oproep tot eenheid en een overzicht van twaalf Bahá’í-beginselen, waaronder ‘keuze van een wereldtaal’. Het artikel sluit af met: — ‘Aldus de oproep van de bahaïst Ahmad Yazdání. Wij hebben bezoek van hem gehad en hij heeft ons met de grote ernst en de beminnelijkheid, die ook blijkt uit het stuk dat we hierboven in vertaling hebben weergegeven, gesproken van het bahaïsme […] en van zijn plannen, eerst hier in Den Haag. Hij stelt zich beschikbaar voor vergaderingen, om er het bahaïsme te ontvouwen. Hij spreekt behalve Perzisch, [ook] Frans en Esperanto. In het Esperanto had hij tot nog toe slechts brieven geschreven, maar hier in Den Haag is hij met de leiders der esperantisten, tot wie hij zich had gewend, de taal gaan spreken, en het was hem licht gevallen, zeide hij ons. Met de esperantiste die hem bij zijn bezoek vergezelde, onderhield hij zich in het Esperanto.’ —

Het Vaderland 12 juni 1920

Via de Isbrückers komen de twee afgevaardigden ook in contact met de Haagse boekhouder Jacob Leendert Bruijn (1880-1954), pionier in het bevorderen van het Esperanto onder arbeiders en oprichter van het weekblad Nederland-Esperanto (1918), een mededelingenblad voor alle esperantisten. Op zijn initiatief organiseert de Nederlandse Federatie van Arbeiders-Esperantisten op 22 juni een ‘grote bijeenkomst’ in het Theosofisch Centrum aan de De Ruyterstraat 67 te Den Haag, waarin Yazdání naar eigen zeggen met ‘groot succes’ een eerste openbare voordracht over het ‘Bahaïsme’ geeft.

Met hulp van esperantisten als Bertus Smit, Catharina Roskes-Dirksen (zus van Julia) en Frits Faulhaber verkondigt Yazdání die zomer in Den Haag, Rotterdam, Aalsmeer, Haarlem, Zaandam en Laren aan naar schatting enkele honderden mensen de Bahá’í-idealen.

Niet iedere Esperanto-spreker is daar echter even blij mee. De voorzitter van Nederlanda Katoliko waarschuwt op 18 juli tijdens de jaarvergadering te Nijmegen voor ‘het gevaar dat een zekere Pers genaamd Yazdání brengt, door in het Esperanto propaganda te maken voor het Bahaïsme, een verwording en verdwazing van godsdienst welke bestreden moet worden.’ Waaraan de ‘perscommissie’ nog meent te moeten toevoegen: ‘dat ook de persóón van de heer Yazdání een gevaar is, omdat hij zich als een buitengewoon beminnelijk en innemend mens voordoet.’

Hoe dat ook zij, het ligt in de lijn der verwachting dat Yazdání en Ibn-i-Asdaq op zaterdag 7 augustus, hun laatste weekend in Nederland, te vinden zijn bij de receptie van het 12e Esperanto-Wereldcongres dat is ondergebracht in het gebouw van de Hogere Burgerschool voor Meisjes aan het Bleyenburg in Den Haag. Yazdání wordt daar ingeschreven als deelnemer nummer 349 (van de ruim 400) en is de enige officiële congresbezoeker uit Perzië. Een andere deelnemer beschrijft de sfeer:

— Toen ik vanmorgen in Den Bosch in de trein stapte, die me naar Den Haag zou brengen, werd ik al dadelijk toegesproken door een conducteur, die m’n Esperanto-sterretje had opgemerkt en, niet wetende van welke landsaard ik was, maar dadelijk begon in ’t Esperanto met mij te praten. Zó had hij het zekerste dat ik hem verstaan kon. En in Utrecht stapte een grote groep esperantisten mee in de Haagse trein. We praatten al meer Esperanto dan Nederlands en toen we eenmaal in Den Haag waren was ’t gedaan met onze eigen mooie taal. Want waar we ook liepen, overal zagen we ’t groene sterretje, en werden kennismakingen aangeknoopt of hernieuwd. Het eerste bezoek gold natuurlijk ’t “Akceptejo”, de ontvangzaal, welke is ondergebracht in de H.B.S in Bleijenburg. De H.B.S. is helemaal “Esperantigita”. De vestibule, de gymnastiekzaal, schoollokalen, alles is in gebruik genomen. De gymnastiekzaal is ingericht als officieel postkantoor en schrijf- en leestafel. Verder vindt men een wisselkantoor en ten slotte een uitgebreide tentoonstelling van Esperanto-lectuur. Ik durf ’t niet aan, te schatten, hoeveel duizenden verschillende tijdschriften van propagandisten, wetenschappelijke, godsdienstige, sociale en andere aard daar liggen uit alle mogelijke landen der wereld en alle geredigeerd in Esperanto. Verder propaganda-geschriften, gidsen uit tal van landen, reclamedrukwerken in esperanto enz. […] Men kan gerust zeggen dat er geen land ter wereld is, dat op deze expositie niet is vertegenwoordigd.’ —

Prov. Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant 9 augustus 1920

De volgende dag begeven de beide vredesgezanten en hun Haagse vrienden zich in de middag naar het Binnenhof. De groen-witte Esperanto-vlag wappert als daar om kwart over drie in de Ridderzaal het congres plechtig wordt geopend. ‘Niet dikwijls zal deze zaal zulk een kosmopolitisch gezelschap gezien hebben’, aldus een lokaal dagblad. Jan Isbrücker is die middag voorzitter, terwijl Julia, haar zus Catharina Roskes en Jacob Bruijn, in de oude indrukwekkende zaal, Ahmad Yazdání en Ibn-i-Asdaq gezelschap houden.

Nog tijdens Yazdání’s verblijf in Nederland had ‘Abdu’l-Bahá tegenover hem per brief de hoop uitgesproken — ‘dat het Esperanto hierna een krachtig effect op de mensen zal hebben.’ — Als de twee vredesgezanten op maandag 9 augustus per trein naar Parijs vertrekken, is het vooral Julia Isbrücker die zal trachten om die wens te verwezenlijken. Zo zit zij twee dagen later op het congres een ‘druk bezochte’ vergadering over wereldvrede voor, waarin zij, na een ‘uitvoerige discussie’ over pacifisme en dienstweigering, de partijen uiteindelijk weet te verenigen met haar voorstel om binnen de Esperanto-beweging een aparte organisatie op te richten die zich uitsluitend zal toeleggen op ‘het propageren van de vredesgedachte.’

Dat winterseizoen geeft Julia weer haar Esperanto-cursus, dit keer aan de Volksuniversiteit te Rotterdam. En in de maanden juli en augustus 1921 is het echtpaar te vinden op het Esperanto-Wereldcongres dat dat jaar in Praag wordt gehouden en waar Jan het voorzitterschap van het Haagse congres overdraagt.

Bij terugkeer in Nederland stuurt Julia, op 8 september, een derde brief (in het Engels) naar ‘Abdu’l-Bahá. Vorig jaar had zij dat ook gedaan; de eerste had zij nog meegegeven aan Yazdání. Afgaande op ‘Abdu’l-Bahá’s antwoorden betrof het toen vragen die zij had over ‘gehoorzaamheid aan de regering’, ‘spiritistische mediums’ en ‘progressieve openbaring’. Maar nu is Esperanto het onderwerp:

— ‘Zeer Geachte Heer […] U weet dat veel bahaïsten al esperantist zijn en gemakkelijk met elkaar kunnen corresponderen en spreken. Onze beste vriend Ahmad Yazdání had [in Nederland] veel vrienden door Esperanto. […] Kan ik bekend maken dat uwe heiligheid het Esperanto aanbeveelt als de universele taal voor de bahaïsten? Ik geef veel lezingen over Esperanto en zeg altijd iets over het Bahaïsme, maar ik zou graag zeggen dat u het Esperanto zult aannemen als de hulptaal naast de moedertaal. Mag ik dat doen? Ik hoop dat u wat tijd kunt vrijmaken om mijn vraag te beantwoorden.’ —

— Julia Isbrücker

In afwachting op antwoord uit Haifa - dat dit keer helaas niet zal komen omdat ‘Abdu’l-Bahá op 28 november overlijdt - geeft het echtpaar, in hetzelfde Theosofisch Centrum waar Yazdání vorig jaar over het Bahaïsme sprak, een ‘lezing over Esperanto’. Een verslaggever:

— ‘De belangstelling voor deze voordracht was zó groot, dat vele toehoorders zich met een plaatsje in de gang tevreden moesten stellen. […] Spreekster toonde aan, van hoeveel belang en praktisch nut een internationale hulptaal kan zijn, ter bevordering van het handels-, telegraaf- en telefoonverkeer, nog niet eens gesproken van de voordelen, die een dergelijke taal kan bieden, waar het het verkeer op geestesgebied geldt. […] Na de pauze was het de heer Ir. Isbrücker, die bij een reeks lantaarnplaatjes van het 13e internationale Esperanto-congres, de nodige toelichting gaf, waarna, tenslotte, mevr.  Isbrücker een uiteenzetting gaf van de hoogst eenvoudige en logische grammatica van het Esperanto. De lezing werd met grote belangstelling gevolgd, waarvan, aan het eind, een warm applaus getuigenis aflegde.’ —

De Nieuwe Courant 1 oktober 1921

De Isbrückers blijven ook in de jaren daarna een prominente rol spelen in de Esperanto-gemeenschap. Zij bezoeken elk jaar het Wereldcongres en geven ter promotie van het Esperanto meerdere cursussen en lezingen per jaar. Bij Julia ligt daarbij het accent op vredesactivisme. Zo spreekt zij bijvoorbeeld op zaterdagavond 18 november 1922 in een openbare vergadering van de Haagse Esperantisten Vereniging en de Arbeiders Esperantisten Vereniging in (opnieuw) het gebouw De Ruyterstraat 67 over ‘Esperanto en Vrede’. De verslaggever:

— ‘Het was spreeksters overtuiging, dat niet één natie de schuld draagt van de wereldoorlog doch dat de oorzaak hiervan lag bij de mensheid in zijn geheel. Men moet geen verkeerde begrippen bijbrengen bij de jeugd over recht, eer en vaderlandsliefde, maar we moeten eerbied kweken voor alle volkeren. Daarna deed spreekster opmerken, dat het zeer zeker op de weg van de esperantisten ligt om hun krachten te wijden aan het vredeswerk, want de Esperanto-beweging is een praktische vredesbeweging. Wanneer alle volken naast hun moedertaal Esperanto aanleerden, zodat alle nationaliteiten elkaar volkomen konden begrijpen, dan zou dat een grote stap betekenen in de richting van de vrede.’ —

Haagsche Courant 20 november 1922

En zo’n ‘grote stap’ is inderdaad nodig, want de oorlog is eigenlijk nog niet echt voorbij. Het Vredesverdrag van Versailles was in feite een dictaat geweest met voor Duitsland zulke zware bepalingen dat niemand er namens de nieuwe federale ‘Weimar Republiek’ zijn handtekening onder had willen zetten; bang als men was om in eigen land als verrader te worden aangemerkt. Pas na dreiging met nieuw geweld waren er uiteindelijk toch twee onbekende burger-afgevaardigden gevonden. Veel vredesactivisten voelden zich verraden, temeer toen de Senaat van de Verenigde Staten tegen (!) deelname aan de Volkenbond had gestemd. De hoop op een betere na-oorlogse wereldorde was daarmee vervlogen. Dat de ‘Grote Oorlog’ geen einde aan alle oorlog had gemaakt, was toen ook de overtuiging van ‘Abdu’l-Bahá:

— ‘Het is zeker dat er een vrede zal worden gevestigd, maar die zal niet duurzaam zijn. Alle regeringen en naties zijn moe geworden van oorlog, van de reisbeperkingen, van de hoge kosten, van het verlies aan levens, van de beproevingen der vrouwen, van het grote aantal wezen, en worden tot vrede gedwongen. Maar deze vrede is niet blijvend, maar tijdelijk. Wij hopen dat de kracht van het Woord van God een vrede zal vestigen die eeuwig blijvend en zeker zal zijn.’ —

— ‘Abdu’l-Bahá, 22 juli 1919

Omdat de Weimar Republiek de hoge herstelbetalingen niet kan opbrengen, bezetten Frans-Belgische troepen in januari 1923 het Ruhrgebied. Vredesactivisten over de hele wereld protesteren. In Den Haag starten twee feministische dames via een ingezonden brief met de titel ‘Vrouwen wat doet gij?’ een handtekeningenactie ‘tegen al het onrecht, dat nu geschiedt en dat zal leiden tot voortzetting, in nominale vredestijd, van alle ellende van de voorbij gewaande oorlog.’ De actie is zo’n succes en men besluit tot een ‘betoging voor vrede en menselijkheid’. Vele honderden mensen geven gehoor aan die oproep en verzamelen zich op het Lange Voorhout. De dagbladen melden op 12 april uit Den Haag:

— ‘Het comité “Vrouwen, wat doet gij?” had gisteravond in Pulchri Studio een vergadering belegd, waar mevr. Isbrücker-Dirksen, [en anderen] het woord hebben gevoerd over de vraag wat er kan worden gedaan tot bevordering van de vredesgedachte en welke actie er inzonderheid door de vrouw kan worden gevoerd ten einde te komen tot nationale en internationale verhoudingen, welke de oorlog als middel om geschillen te beslechten tot een onmogelijkheid maken. Aan de oproep van het comité had een zo groot aantal vrouwen en mannen gevolg gegeven, dat vele honderden van hen moesten worden afgewezen voor de deuren van Pulchri, waar reeds; een uur voor de aanvang der vergadering een grote volksmenigte vergeefse pogingen deed binnen te worden toegelaten. Er was toen al geen plaats meer. […]’ — Na een openingswoord met muziek en een gedicht, is Julia de eerste spreker: — ‘Wie vóór 1914 over oorlog sprak, aldus spreekster, dacht daarbij alleen aan de geschiedenis. Dat er in Europa nog een oorlog zou kunnen ontbranden, hield althans spreekster destijds voor een onmogelijkheid. Toen men voor het feit stond, was er overal ontzetting in de lande, alleen de hoop, dat de beslissing binnen enkele maanden zou vallen, gaf nog troost. Hoe anders is het echter gegaan. Negen jaar lang heeft men slechts gehoord en gelezen van jammer, gruwel en ellende, zoveel en zo dikwijls, dat men er tenslotte aan is gaan wennen. Eindelijk wordt er nu weer een kreet gehoord, welke er op wijst, dat wij niet meer bij de pakken willen blijven neerzitten, dat ons gevoel van medelijden zich omzet in een wil om mee te lijden, in een daad, gericht op verbetering. Ware er onheil aangericht door een natuurramp, de mensheid zou daartegenover machteloos zijn. Hier echter hebben de mensen zelf rampen over de wereld gebracht, waarvan zij de gevolgen kunnen verzachten en de herhaling voorkomen. Spreekster laakt de trage weerstand van degenen die zeggen: “Er is toch niets aan te doen”. Dat is niet waar. Wij kunnen veel, mits wij maar bewust willen. Spreekster herdenkt in dit verband als esperantiste de persoon van dr. Zamenhof, een man, die zijn gehele leven heeft gestreden voor een hoog ideaal. Tot de idee een wereldtaal te scheppen is deze strijder voor een betere wereldorde gekomen door het waarnemen van de talrijke misverstanden, geboren uit een elkaar niet of onvolledig begrijpen door verschil in taal. Esperanto, zal op zichzelf de wereldvrede niet kunnen brengen, maar het kan een machtig hulpmiddel zijn, veel beter dan een dode taal als het Latijn of een der thans gesproken wereldtalen, om zijn volkomen neutraal karakter. Dat hebben de Esperanto-congressen, waar de vertegenwoordigers van meer dan 30 naties door die ene taal tot elkaar werden gebracht, die allen volkomen begrepen, ten duidelijkste aangetoond. Vreedzame strijd is de leus der esperantisten en tot die strijd wekt spreekster dan ook op. (applaus).’ —

Haagsche Courant 12 april 1923

In hoeverre het ‘Bahaïsme’ bij deze Esperanto-vredesactiviteiten ter sprake kwam weten we niet. Vast staat wel dat Julia in 1925 in het Maandblad van de Nederlandsche Vereniging van Staatsburgeressen een artikel over ‘Baha’i’ zal publiceren, datzelfde jaar in Den Haag in het Esperanto een openbare lezing over ‘Bahaïsme’ zal geven, en in 1928 in die stad de internationale conferentie Vrede door Religie zal organiseren. Naast Ahmad Yazdání leert zij daarbij ook andere bahá’í-esperantisten persoonlijk kennen, zoals Muhammad Rawhání, Martha Root en Lidia Zamenhof.

Esperantisten

Versierde tramwagen van de Haagse vereniging van Esperanto-sprekend trampersoneel ‘Ciam Antauen’ (Steeds Vooruit) met de Perzische vlag voorop, 1910

Esperantisten

Aan het Eerste Esperanto-feest te Teheran in 1916 nemen meerdere bahá’ís deel, waaronder de Amerikaanse arts Susan Moody (de linker van de twee dames in het midden).

Esperantisten

Julia C. Isbrücker-Dirksen, Jan R.G. Isbrücker, en Jacob L. Bruijn.

Esperantisten

Locatie van het Esperanto-Wereldcongres 1920, de Hogere Burgerschool voor Meisjes te Den Haag.

Stadsgids

Stadsgids van Den Haag ten behoeve van de deelnemers aan het Esperanto-Wereldcongres, 1920

Ridderzaal

Opening van het 12e Esperanto-Wereldcongres in de Ridderzaal te Den Haag, zondag 8 augustus 1920

Bronnen — Het Vaderland 15 december 1909; Het Vaderland 3 en 12 juni en 12 augustus 1920; De Tijd 20 en 21 juli 1920; Nieuwe Rotterdamsche Courant 6 augustus 1920; Algemeen Handelsblad 9 augustus 1920; Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant 9 augustus 1920; De Avondpost 12 augustus 1920; De Nieuwe Courant 1 oktober 1921; Dekdua Universala Kongreso de Esperanto, Hago 8-15 Augusto 1920 - Parijs 1921; Haagsche Courant 20 november 1922; Het Vaderland 26 februari en 8 maart 1923; Haagsche Courant 12 april 1923; Peter Smit: A Concise Encyclopedia of the Bahá’í Faith - Oxford 2000; Marc van Oostendorp: Een Wereldtaal, geschiedenis van het Esperanto - Amsterdam 2004; Arika Okrent: In the Land of Invented Languages - New York 2010; Haags Gemeentearchief; Österreichische Nationalbibliothek, Wenen; Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland (digitale versie 2023).

Lees ook: Nieuw Licht in het Oosten, Esperanto en Muhammad Rawhání op de radio

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis