Het Heengaan van 'Abdu'l-Baha

‘Abdu’l-Bahá

In de woorden van Shoghi Effendi

Aan het einde van zijn inspannende rondreis door het Westen, die het uiterste van zijn afnemende krachten had gevergd, schreef hij [‘Abdu’l-Bahá]:

“Vrienden, de tijd is nabij dat ik niet langer met u zal zijn. Ik heb alles gedaan wat ik kon doen. Ik heb de Zaak van Bahá’u’lláh gediend tot het uiterste van mijn kunnen. Ik heb dag en nacht gearbeid gedurende alle jaren van mijn leven. O, hoe verlang ik ernaar te zien hoe de gelovigen de verantwoordelijkheid voor de Zaak op hun schouders nemen! ... Mijn dagen zijn geteld en behalve dit blijft mij geen andere vreugde”. […]

Tot de allerlaatste dag van zijn aardse bestaan bleef ‘Abdu’l-Bahá dezelfde liefde geven aan hoog en laag, dezelfde hulp verlenen aan armen en vertrapten en dezelfde plichten vervullen in dienst van zijn Vaders Geloof, zoals hij het vanaf zijn kinderjaren gewend was geweest. Op de vrijdag voor zijn heengaan woonde hij ondanks grote vermoeidheid het middaggebed in de moskee bij en gaf na afloop aalmoezen aan de armen, zoals hij altijd had gedaan; dicteerde een paar Tafelen - de laatste die hij openbaarde - zegende het huwelijk in van een trouwe dienaar, dat op zijn aandringen op die dag plaats vond; woonde de gebruikelijke bijeenkomst van de vrienden in zijn huis bij; voelde zich de volgende dag koortsig en, daar hij de daarop volgende zondag niet in staat was het huis te verlaten, zond hij alle gelovigen naar het graf van de Báb om er het feest bij te wonen, dat een parsí pelgrim ter gelegenheid van de gedenkdag van de verkondiging van het Verbond gaf; ontving diezelfde middag met zijn onveranderlijke hoffelijkheid en vriendelijkheid en ondanks toenemende vermoeidheid de muftí van Haifa, de burgemeester en de commissaris van politie; en informeerde die avond - de laatste van zijn leven - voor hij zich terugtrok, naar de gezondheid van ieder lid van zijn huishouding en die van de pelgrims en de vrienden in Haifa. […]

Het nieuws van zijn zo plotselinge en onverwachte dood [in de vroege ochtend van 28 november 1921] verspreidde zich als een lopend vuur door de stad en werd ogenblikkelijk telegrafisch naar alle delen van de aardbol geseind en vervulde de gemeenschap van de volgelingen van Bahá’u’lláh met diepe droefheid. Bewijzen van medeleven van veraf en dichtbij, van hoog en laag, in de vorm van telegrammen en brieven, stroomden binnen voor de verslagen en ontroostbare familie: woorden van lof, toewijding, smart en sympathie. […]

Vele kranten van verschillende richting, zoals de Londense Times, de Morning Post, de Daily Mail, de New York World, Le Temps, de Times of India en andere gaven in verschillende talen en landen blijk van hun grote waardering voor hem die de Zaak van broederschap en vrede onder de mensen zulke buitengewone en onvergankelijke diensten had bewezen. […]

Wat betreft de begrafenis zelf, die plaatsvond op dinsdagochtend - een begrafenis, zoals Palestina nog nooit eerder had aanschouwd - waren er zeker tienduizend mensen van iedere laag van de bevolking, godsdienst en ras aanwezig. […]

De kist met de stoffelijke resten van ‘Abdu’l-Bahá werd op de schouders van zijn geliefden naar zijn laatste rustplaats gedragen. […] De lange stoet rouwenden beklom onder het geween en geweeklaag van vele diep bedroefden langzaam de helling van de berg Carmel naar het Mausoleum van de Báb.

Vlak bij de oostelijke ingang van het heiligdom werd de gewijde kist op een eenvoudige tafel gezet en in aanwezigheid van die enorme schare mensen hielden negen sprekers, die het islamitische, joodse en christelijke geloof vertegenwoordigden en waaronder ook de muftí van Haifa, hun grafrede. Toen zij die hadden uitgesproken, begaf de Hoge Commissaris [van Palestina] zich naar de kist en betuigde, met het hoofd gebogen in de richting van het heiligdom, ‘Abdu’l-Bahá de laatste eer; de andere regeringsambtenaren volgden zijn voorbeeld. De kist werd daarop naar een van de ruimten in het heiligdom gedragen en daar in droefenis en eerbied neergelaten in zijn laatste rustplaats in een gewelf, dat grensde aan dat, waarin de stoffelijke resten van de Báb waren bijgezet. […]

Zo was er een einde gekomen aan het beleid van iemand die krachtens de rang, hem door zijn Vader verleend, de belichaming was van een instelling die haar weerga niet heeft op het gehele gebied van de religieuze geschiedenis, een beleid dat de laatste fase betekent in het apostolische, het heroïsche en meest glorieuze tijdperk van de Beschikking van Bahá’u’lláh.

Het Heengaan van 'Abdu'l-Baha

Vertrek vanuit ‘Abdu’l-Bahá’s huis

Het Heengaan van 'Abdu'l-Baha

De begrafenisstoet in Haifa



TAFEL VAN ONTMOETING

Dit door ‘Abdu’l-Bahá geopenbaarde gebed wordt bij Zijn graftombe gelezen en is ook voor persoonlijk gebruik bestemd.

LEES GEBED
TAFEL VAN ONTMOETING
Al wie dit gebed met innige ootmoed reciteert, zal vreugde en blijdschap brengen in het hart van deze dienaar; het zal zijn als hem van aangezicht tot aangezicht ontmoeten.
Hij is de Alglorierijke!
O God, mijn God! Ootmoedig en met tranen in de ogen hef ik mijn smekende handen tot U en verberg ik mijn gelaat in het stof van Uw Drempel, verheven boven de kennis van de geleerden en de lof van allen die U verheerlijken. Zie genadiglijk met de blik van barmhartigheid naar Uw dienaar, nederig en oot-moedig aan Uw deur, en dompel hem in de Oceaan van Uw eeuwige genade.
Heer! Hij is één Uwer arme en nederige dienaren die geboeid tot U smeekt, die gevangen in Uw hand vurig tot U bidt, die op U vertrouwend, in tranen voor Uw aangezicht, U aanroept en smekend tot U zegt:
O Heer, mijn God! Schenk mij Uw genade om Uw geliefden te dienen, sterk mij in mijn dienstbaarheid aan U, ver-licht mijn voorhoofd met het licht van aanbidding in Uw hof van heiligheid, en van gebed tot Uw koninkrijk van grootheid. Help mij onzelf-zuchtig te zijn aan de hemelse ingang van Uw poort en sta mij bij om onthecht te zijn van alle dingen binnen Uw heilige gebieden. Heer! Geef mij te drinken uit de kelk van onzelfzuchtigheid, kleed mij met haar mantel en dompel mij in haar oceaan.
Sluit
Maak mij als stof op het pad van Uw geliefden, en vergun dat ik mijn ziel offere voor de aarde, geadeld door de voetstappen van Uw uitver-korenen op Uw pad, o Heer van Glorie in den Hoge.
Met dit gebed roept Uw dienaar U aan bij het gloren van de dag en bij het vallen van de nacht. Vervul zijn hartsverlangen, o Heer! Verlicht zijn hart, verblijd zijn gemoed, ontsteek zijn licht, dat hij Uw Zaak en Uw dienaren mag dienen.
Gij zijt de Schenker, de Medelijdende, de Almild-dadige, de Genadige, de Barmhartige, de Meedogende.


*

Bronnen — Shoghi Effendi: God Schrijdt Voorbij - Den Haag 1983; Bahá’í-gebeden - Den Haag 2017.

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht