Het Heengaan van Shoghi Effendi

De Behoeder

door Amatu’l-Bahá Rúhíyyih Khánum in samenwerking met John Ferraby

[…] Op 20 oktober 1957 arriveerde de geliefde Behoeder in Londen, vergezeld door Rúhíyyih Khánum, met het doel om wat meubilair en objecten voor het interieur van het Internationale Archiefgebouw en de Tuinen erboven te bestellen. […]

Op zondagmiddag 27 oktober, vertelde Shoghi Effendi aan Rúhíyyih Khánum dat hij pijn had in de knokkels van zijn beide handen. Zij vroeg hem of hij nog andere pijn had en hij zei nee, dat alleen zijn vingers hem pijn deden en stijf waren. Hij voegde eraan toe: “Ik voel me zo moe, zo moe.” Zij smeekte hem te gaan rusten, zeggend, dat als hij niet naar bed wilde gaan, hij dan tenminste even moest uitrusten, omdat de kans bestond dat hij de griep kreeg die door Europa en de hele wereld raasde (zij was zelf sinds donderdagavond met koorts in bed gebleven). Die nacht had hij koorts en de volgende dag was zijn temperatuur tot negenendertig graden gestegen. Rúhíyyih Khánum slaagde erin een uitstekende arts te vinden […]

De dokter was [die dagen] heel zorgzaam voor de geliefde Behoeder. […] Hij trof hem steevast aan lezend in zijn bed, omringd door papier, met zijn aktetas naast zich en op een avond vroeg hij Rúhíyyih Khánum in vertrouwen, wat het werk van de Behoeder was. Zij antwoordde dat hij een religieus leider was en veel verantwoordelijkheden droeg. […]

Op zaterdagmorgen [2 november] zei de geliefde Behoeder tegen Rúhíyyih Khánum dat hij een grote tafel in zijn kamer geplaatst wilde hebben, groot genoeg om de kaart van de wereld, waaraan hij had gewerkt, op te leggen. Hij had een van die mooie kaarten klaargemaakt, die hij gewoon was te maken en die de voortgang van het werk toonden, en deze noemde hij The Half-Way Point of the Ten-Year Crusade (Halverwege de Tienjaren-kruistocht). […]

De volgende dag [3 november] voegde de Behoeder enkele regels toe aan alle Engelse brieven die voor hem waren geschreven, en nam enige zaken door met betrekking tot zijn werk, hij dicteerde Rúhíyyih Khánum enkele instructies die verzonden moesten worden en zei haar zelf die middag twee andere brieven te schrijven. Hij wilde niet opstaan, en gaf er de voorkeur aan om in zijn kamer te blijven, hoofdzakelijk zijn papieren te lezen in bed, of aandacht te schenken aan zaken op zijn bureau. […]

Op maandag 4 november ging zij [Rúhíyyih Khánum] ’s morgens naar de kamer van de Behoeder, klopte zachtjes op de deur en toen zij geen antwoord kreeg, ging zij de kamer binnen. De gordijnen waren voor de ramen getrokken en de kamer was schemerdonker. Ze zag de geliefde Behoeder op zijn linkerzij liggen, zijn gezicht naar haar gekeerd, met zijn linkerhand gevouwen naar zijn rechterschouder en zijn rechterarm over zijn linkerarm, in een heel ontspannen en comfortabele houding. […]

[Op dinsdag 5 november] werd het volgende telegram vanuit Londen naar alle Nationale Raden gezonden:

GELIEFDE ALLER HARTEN DIERBARE BEHOEDER GISTEREN VREDIG HEENGEGAAN NA AZIATISCHE GRIEP stop OPROEP HANDEN NATIONALE RADEN HULPRADEN BESCHERM GELOVIGEN HELP TEGEMOET TREDEN HARTVERSCHEURENDE ALLERHOOGSTE TEST stop BEGRAFENIS ONZE GELIEFDE BEHOEDER ZATERDAG LONDEN HANDEN RAAD HULPRADEN UITGENODIGD BIJWONEN ELK PERSBERICHT MOET AANKONDIGEN VERGADERING HANDEN SPOEDIG HAIFA ZAL MAATREGELEN NEMEN VOOR BAHAI WERELD BETREFFENDE TOEKOMSTPLANNEN stop HOUD HERDENKINGS-BIJEENKOMSTEN ZATERDAG. RUHIYYIH

[Zaterdag 9 november …] Er waren regelingen getroffen om de rouwstoet om tien uur te laten verzamelen voor de Hazíratu’l-Quds [Bahá’í Centrum], Ruthland Gate 27, tegenover Hyde Park; hiervandaan konden alle gelovigen die niet direct naar de begraafplaats gingen, met speciale auto’s worden vervoerd die de lijkwagen zouden volgden. Meer dan zestig auto’s, plaats biedend aan meer dan driehonderdzestig mensen, zetten zich in een indrukwekkende rij om 10.40 uur in beweging en trokken op naar de plaats waar ze zich aansloten bij de lijkwagen, die de kist van de geëerde Behoeder droeg. Deze werd voorafgegaan door een bloemenwagen en gevolgd door de auto waarin Rúhíyyih Khánum, vergezeld door Amalia Collins, reed; auto’s met Handen-van-de-Zaak, leden van Nationale Geestelijke Raden, Hulpraadsleden en gelovigen volgden daarachter. […]

De kapel [van de begraafplaats] was tot aan de deuren gevuld en velen moesten buiten blijven. Iedereen stond, terwijl het prachtige gebed, dat door Bahá’u’lláh is geopenbaard voor de overledenen, in het Arabisch werd gezongen. Zes andere gebeden en passages uit de Geschriften, werden vervolgens met welluidende stemmen door de vrienden gezegd, sommige in het Engels, andere in het Perzisch […]

Toen werden de stoffelijke resten van hem, die ‘Abdu’l-Bahá: “De meest wonderbare, unieke en onschatbare parel die schittert vanuit de Twee Deinende Zeeën” had genoemd, langzaam neergelaten in het graf, tussen wanden bedekt met groenblijvende takken en versierd met bloemen, om op het tapijt uit de heilige graftombe van Bahjí te rusten. Er werd een Perzisch gebed gezongen en de Afnán Hand-van-de-Zaak, Hasan Balyuzi, las het slotgebed in het Engels. [...]

Het Heen van Shoghi Effendi

Shoghi Effendi in het Heilige Land

Het Heengaan van Shoghi Effendi

Shoghi Effendi’s rustplaats te Londen

Bron — Amatu’l-Bahá Rúhíyyih Khánum in samenwerking met John Ferraby: Het Heengaan van Shoghi Effendi - Londen 1958 - vertaling: Yolande Milani

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht