Hendrik Hentzepeter

Hendrik Hentzepeter

Hendrik Hentzepeter (1830)

De negentiende eeuw, de tijd waarin het Bahá’í Geloof ontstaat, wordt vaak getypeerd als ‘de Eeuw der Wetenschap.’ Geen wonder, want een nieuwe sociale praktijk — die van het in vrijheid geven-en-nemen van bewijs voor beweringen — blijkt de mens tot dan toe ongekende mogelijkheden te bieden om de problemen waar de leefomgeving hem vanouds voor stelt, aan te pakken.

Voor Nederland betekent dat de introductie van ondermeer: het Metrieke Stelsel (1809), stoomscheepvaart (1816), Van Houten chocolade (1828), de bepaling van geluidssnelheid door Moll (1832), industriële katoenweverij (1836), het Rijks Japans Museum Von Siebold (1837), Artis dierentuin (1838) spoorwegen (1839), fotografie (1842), dagbladen (1844), de elektromagnetische telegraaf (1845), anesthesie (1847), gasverlichting (1848), een nieuwe Grondwet (1848), stoomgemalen (1849), het Koninklijk Nederlandsch Meteorologisch Instituut (1854), drinkwaterleiding (1854), het Ooglijdersgasthuis (1858), moderne sterrenwacht (1861), de Hogere Burgerschool (1863), Van Dale’s woordenboek (1872), de telefoon (1881), de Winkler Prins encyclopedie (1881), elektriciteitscentrales (1886), oliewinning op Sumatra (1890), Philips gloeilamp (1892), de lichttheorie van Kamerlingh Onnes (1896), benzine-auto’s (1897), de ontdekking van virussen door Beijerinck (1898), de sterrencatalogus van Gill en Kapteyn (1899) …

Zover is het in 1823, als de tot christen bekeerde joodse dichter en historicus Isaac Da Costa zijn Bezwaren tegen de Geest der Eeuw publiceert, allemaal nog niet. De revoluties in Amerika en Frankrijk hebben bewezen dat landen goed kunnen functioneren zonder Koningen-bij-de-gratie-Gods — ‘Mij was nog geleerd koningen bijna net zo essentieel te achten voor de politieke orde als de zon voor de orde van ons zonnestelsel,’ aldus een Amerikaanse revolutionair. Maar is deze ‘vrijheids- en verlichtingswoede’, zoals Da Costa die noemt, niet ontaard in een opstand tegen de Almachtige zelf?

Zeker, de ‘Verlichtingspredikers’ geloofden nog wel in God, maar alleen als ‘Hoogste Architect’ of ‘God der Natuur’; niet meer in de God die de Rode Zee had geopend, die zijn Zoon over water had laten lopen en uit de dood had doen herrijzen. Hún God openbaarde zich niet met behulp van wonderen, maar maakte zich kenbaar in de wetten der Natuur. En het was het menselijk verstand, de Rede, die de sleutel was tot het ontdekken daarvan, niet de Openbaring.

Maar waren die zo geprezen alles beslissende Rede en Vrije Wil niet gewoon afgoden? Was de mens niet op weg om een ‘God en Geesteloos dier’ te worden? Dat zijn de vragen die Da Costa, en velen met hem, zich stelt. Nee, de eeuw van Vrijheid en Verlichting, is volgens hem vooral een eeuw van Hoogmoed.

— ‘Het is vooral op het ongegronde en het gevaarlijke van dit hovaardige gevoelen der Eeuw, dat wij (onder de zegen des Almachtigen, tegen wien de Tijdgeest met geheel het samenstel zijner ijdele wijsheid en bedrieglijke Verlichting de wereld in opstand heeft gebracht) de aandacht van het algemeen door dit korte geschrift wensen te vestigen.’ —

— Da Costa

Is het niet beter zich te zuiveren van ‘de valse en ongelijke filosofie van de dag’ en terug te keren naar de tijd der Voorvaderen? Da Costa sluit zijn geruchtmakende boekwerkje af met de wens: — ‘Moge deze, al ware het slechts op een enige, invloed hebben ter opwekking van ernstig nadenken over Wezenlijkheid en Schijn.’ En dat is wat de sympathisanten van deze opwekking — van dit ‘Réveil’ — gaan doen. Variërend van hooggeleerde theologen tot geïnteresseerde leken verzamelt men zich in buiten-kerkelijke bijeenkomsten om daar de nadruk te leggen op ‘wedergeboorte’, op gebed en op het gezamenlijk lezen van de Bijbel. En dat alles in het groeiend besef dat het ‘Duizendjarig Rijk’ en de ‘Terugkeer van Christus’ wel eens zeer nabij zouden kunnen zijn.

Zo had de Haagse kamerbediende Hendrik Hentzepeter al in 1819 zijn eerste brochure over dit onderwerp geschreven. En er zouden er nog 19 volgen. In zijn derde brochure, De Nabijzijnde Ondergang der Tegenwoordige Wereld (1822), waagt hij zich zelfs aan een datum. Op grond van het bijbelboek Daniël komt hij tot de conclusie dat in 1836 het Duizendjarig Rijk zal aanbreken. Overigens gaat het daarbij niet om het letterlijke einde van de planeet, ‘maar alleen [om] de ondergang van de thans bestaande orde van zaken, en wel voornamelijk, van het rijk der duisternis, hetwelk het monarchaal bestuur, zo als hetzelve thans bestaat, in zijn val zal medeslepen.’

Ondanks deze krasse uitspraak over de monarchie, wordt Hentzepeter in 1824 benoemd tot inwonend conciërge van de nieuwe huisvesting van het Koninklijk Kabinet van Schilderijen in het gerenoveerde Mauritshuis; zijn talenkennis — Hentzepeter was indertijd zijn werkgever naar Rio de Janeiro gevolgd en sprak inmiddels Duits, Frans, Engels en Portugees — maar ook zijn bekendheid met de omgangsvormen der elite wegen zwaarder.

Ook als de verwachte omwenteling uitblijft, houdt Hentzepeter de ‘hoop en zekere verwachting [dat hij] die zalige toekomst nog zal beleven’. Temeer daar er naast negatieve eindtijd-tekenen, als goddeloosheid en zedelijk verval, ook positieve ontwikkelingen zijn, waarvan de in Mattheüs genoemde wereldwijde verspreiding van het Evangelie wel de belangrijkste is.

In 1842 — Hentzepeter is inmiddels 61 en woont met zijn vrouw nog steeds in hetzelfde souterrain van het Mauritshuis waar hun drie dochters opgroeiden — wijst een Amerikaanse bezoeker van het museum hem op de snel groeiende beweging der ‘millerieten’ in Noord-Amerika. Deze adventisten blijken hun naam te ontlenen aan een zekere William Miller, een rondreizende prediker die beweert dat de Wederkomst van Christus ergens in 1843 of 1844 zal plaatsvinden.

Hetzepeter is blij verrast en stuurt deze verre geestverwanten een brief en twee van zijn publicaties. Als antwoord krijg hij een aantal exemplaren van hun tijdschrift The Midnight Cry (De Middernachtelijke Roep) toegestuurd. Samen met een van zijn eigen geschriften zendt hij het blad aan Koning Willem II — die hij via het Mauritshuis persoonlijk kent. Uit de begeleidende brief: — ‘Ook heb ik deswegens belangrijk nieuws, uit Amerika ontvangen, bestaande uit onderscheiden gedrukte weekbladen, waarvan ik Uwe majesteit hiervan een exemplaar zend. In Amerika wordt door een menigte vrienden van de Verlosser, Zijn komst in heerlijkheid, alsook de val en ondergang van het grote Babylon (Rome) als zeer nabijzijnde beschouwd, hetwelk sedert jaren ook mijn hoop en verlangen is geweest.’ —

Het is voor Hentzepeter en zijn ‘westerse’ geloofsgenoten vrijwel onmogelijk om op de hoogte te zijn van ontwikkelingen in het verre Perzië; daarvoor ontbreken eenvoudigweg de communicatiekanalen. En dus blijft ook in 1844 de Advent voor hen ‘als een dief in de nacht’. Eind 1845, slechts enkele maanden na het overlijden van Hentzepeter, verschijnt er in de Nederlandse pers voor het eerst een verwijzing naar de Báb.

Spoorweg

Plechtige inwijding van de IJzeren Spoorweg tussen Amsterdam en Haarlem - 1839

Nijverheid

Tentoonstelling van Nijverheid - Delft 1849

Hendrik Hentzepeter

Mauritshuis, Den Haag 1825

Hendrik Hentzepeter

De ‘Millerianen’, volgelingen van de Amerikaanse prediker William Miller, verwachten de Apocalyps op 22 oktober 1844

Bronnen — H. Hentzepeter: De Nabijzijnde Ondergang der Tegenwoordige Wereld, en de vernieuwde staat der Aarde - Den Haag 1822; Isaac Da Cost: Bezwaren tegen de Geest der Eeuw - 1823; Aart Aarsbergen et.al.: Kroniek van Nederland - Amsterdam 1987; James West Davidson: A Little History of the United States - New Haven 2015; R.H. Kielman: In het laatste der dagen. Eindtijdverwachting in Nederland op de drempel van de moderne tijd (1790-1880) - Delft 2017.

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis