Henri Dunlop - Perzie voorheen en thans

Henri Dunlop Perzie voorheen en thans

Henri Dunlop

Na voor zaken jarenlang in Perzië te hebben gewoond zet de Rotterdammer Hendrik (‘Henri’) Dunlop (1867-1944) zich in 1905 bij terugkomst in Nederland, ‘uit verlangen mijn landgenoten nader in te lichten omtrent dat nabije Oosten, dat thans, na een duizendjarige slaap, aan het ontwaken is,’ aan het compileren van een overzicht van de geschiedenis van dat land. Hij put daarvoor naar eigen zeggen uit het werk van gezaghebbende auteurs als de Britse staatsman Lord Curzon, de Oostenrijkse arts dr. Polak, de Britse oriëntalist prof. Browne en de Franse diplomaat Graaf de Gobineau.

In November 1912 - Dunlop is inmiddels gehuwd, werkzaam als distillateur en van Rotterdam naar Den Haag verhuisd - verschijnt bij uitgeverij De Erven F. Bohn te Haarlem, ondersteund door talrijke advertenties in de krant, Perzië voorheen en thans, een ruim 500 pagina’s tellend rijk geïllustreerd naslagwerk; het eerste over dit onderwerp in de Nederlandse taal.

De recensies zijn overwegend lovend. Zo schrijft het anti-revolutionaire dagblad De Standaard:

— ‘Het is zeker een hele durf om met zo’n lijvig boek, prachtig uitgevoerd, maar daarom ook allesbehalve laag in prijs, op de Nederlandsche boekenmarkt te verschijnen. Want Perzië, hoe belangrijk zijn historie ook wezen moge, hoe veelbelovend zijn toekomst, is voor ons toch maar Perzië; wat zeggen wil, dat onze belangstelling voor dat rijk niet zo bijster groot is. Vroeger was dat anders. Toen had ons volk rechtstreeks heel wat meer belang bij het land van de Sjah, dan tegenwoordig, nu Russen en Engelsen elkander er de voorrang betwisten. Maar misschien vergissen we ons; misschien ook kan de arbeid van de heer Dunlop juist een prikkel zijn voor onze landgenoten, om aan het moderne Perzië en de dingen die daar afgespeeld worden, wat méér aandacht en belangstelling te schenken. In ieder geval blijkt wel uit dit prachtboek, dat reeds Perzië’s historie op zichzelf het land stempelt tot een der gewichtigste streken van de aardbodem, en dat het de moeite loont om er zich eens in ’t bijzonder mee bezig te houden. —

De Standaard 30 november 1912

Dunlop laat zijn geschiedkundige hoofdstukken voorafgaan door een overzicht van de natuurlijke gesteldheid van het land, zijn bewoners en hun bestaanswijze. Recensent Frits Knobel, voormalig Nederlands consul-generaal te Teheran, vindt die inleiding in verhouding te kort. In het weekblad De Amsterdammer schrijft hij:

— ‘De inleiding geeft bij wijze van voorgerecht, interessante beschouwingen over aardrijkskundige ligging, klimaat, etnografie, letterkunde; doch zij telt, de mooie foto’s buiten rekening gelaten, slechts 26 bladzijden druks. — Deze opzet vind ik jammer. — Ware de schrijver voortgegaan gelijk hij is begonnen en had hij ons op die manier een beeld gegeven van Perzië voorheen en thans, aangevuld voor zo veel nodig, met historische bijzonderheden, dan zou het werk, naar het wil voorkomen, een grotere kring van lezers hebben bereikt, dan nu, vrezen wij, het geval zal zijn. Geleerden zullen het liefst raadplegen de geschiedkundige bronnen zelven, waaruit geput is door de samensteller.’ —

— Frits Knobel, De Amsterdammer 16 februari 1913

Afgezien van de inleiding is er nog een gedeelte dat enigszins buiten de opzet van het boek valt, en dat is het aparte 43 pagina’s tellende hoofdstuk over de geschiedenis en inhoud van ‘Het Bâbisme’. Dunlop daarover:

— ‘De geschiedenis dier sekte, welke een van de belangwekkendste verschijnselen van de nieuwere tijd in Perzië, ja in het gehele Oosten mag heten, is voor een goed begrip van de denkwijze der Perzen van zoveel belang, dat ik niet mag nalaten, er een overzicht van te geven, benevens een uiteenzetting van de leer der sekte zoals die thans door verreweg de meerderheid harer aanhangers, de zogenoemde Behaïs, wordt beleden.’ —

— Henri Dunlop

Ook hier baseert Dunlop zich op het werk van specialisten. Dat vergroot de betrouwbaarheid, maar toont tegelijkertijd het door Knobel gesignaleerde tekort: Dunlop’s eigen ervaringen in Shiraz, waar hij nota bene in contact stond met familieleden van de Báb, met hen op de foto ging, en van hen Bábí en Bahá’í heilige teksten kreeg, blijven geheel onbesproken. En dat is vanuit historisch oogpunt bezien een groot gemis - hier had een Europese ooggetuige aan het woord kunnen zijn.

In de besprekingen van Dunlop’s boek in de pers, en dat zijn er relatief veel, komt het onderwerp ‘Babisme’ niet aan de orde. Men focust zich op de politieke actualiteit, op ‘de strijd, gedurende de 19e eeuw en tot de huidige dag toe gevoerd, tussen Russische en Engelse invloeden.’ Er is slechts één recensent die het onderwerp wèl aanroert, en dat is Maurits Wagenvoort, de Amsterdamse schrijver-journalist die in de winter van 1904-05 in Teheran intensief contact had met bahá’ís. In De Nieuwe Courant schrijft hij:

— ‘Het Perzische volk bezit ongetwijfeld uitnemende kwaliteiten, en indien het Babisme, of liever het Behaïsme, waarvan de auteur, geleid door De Gobineau, Polak en zijn eigen zeer waardevolle ervaring, het ontstaan, den strijd en den tegenwoordige invloed schetst, het geheel kan winnen, zou dit jammerlijke volk reeds daardoor een weldadige hervorming uit eigen kracht ondergaan. Maar hij overschat, op grond zijner inlichtingen, zeer waarschijnlijk hun getal, waar hij het stelt op één miljoen, of zelfs naar de ruimste berekening, op drie. Gedurende mijn verblijf in Teheran en mijn reis door het land, heb ik herhaaldelijk mijn Behaïstische vrienden afgevraagd hoe groot zij hun getal berekenden. Zij waren het eens, dat het niet meer kan zijn dan 1/10 der huiszittende bevolking, dus op zijn hoogst 700,000.’ —

— Maurits Wagenvoort

Dunlop geeft op 5 januari 1913 nog wel een weerwoord op Wagenvoort’s recensie van zijn boek, maar daarin gaat het slechts over hun verschil van inzicht in de actuele politieke situatie van Perzië; niet over het Bábí-Bahá’í-geloof. Toch heeft Dunlop wel een uitgesproken visie op deze godsdienst, die hij vooral in verband brengt met, niet zozeer de geschiedenis van het land als wel, diens toekomst:

— ‘Thans, nu de volkeren van de Islam onverbiddelijk in de maalstroom der Europese politiek gesleurd worden, nu het Westen de oude poorten van het Oosten niet op een kier zet, maar wijd open werpt, de schouder er tegen aan, zodat de oude, mummelende schriftgeleerden verschrikt van hun koran opzien, thans komt de tijd dat het starre geloof in de Islam plaats moet maken voor iets anders … tenzij zijn belijders willen verzinken in een droevig moeras van inferioriteit, in de doodlopende straat der achterblijvers, tevreden met gebeden-geprevel en de stoffige, muffe pseudo-wetenschap van een verouderd geloof. […] Naarmate het Oosten meer met het Westen in aanraking komt, zal een materialistische levensopvatting de plaats van een verouderd geloof gaan innemen; en bij de ontstentenis van godsdienstig gevoel, die van deze ontwikkeling het gevolg kan wezen, zal het de vraag worden, of de meerderheid der Perzen nog vatbaar zal blijven voor godsdienstige geestdrift ten faveure van welke sekte dan ook. Maar willen de Perzen ooit met de Westerlingen gelijk gesteld worden, dan kunnen zij niet aan de Islam blijven vasthouden zonder hun geweten ten enenmale te verzaken. […] Willen de Perzen echter met hun eigen nationaliteit een eigen geloof blijven behouden, dan is het Bâbisme, liggende in de lijn van hun eigene geschiedkundige ontwikkeling, daartoe als aangewezen. Wel te verstaan: het moderne Bâbisme van Behâ, dat weinig of niets weten wil van mystiek of godsdienstige ritus, maar zich blijkbaar wenst aan te sluiten bij de modernste richtingen der Christelijke leer, zonder een zekere nationale eigenaardigheid prijs te geven.’ —

— Henri Dunlop

Perzië voorheen en thans

Perzië voorheen en thans 1912

Henri Dunlop

Henri Dunlop (witte hoed) met zijn baas dhr. Muller en personeelsleden

Henri Dunlop

De tennisclub in Shiraz 1896

Henri Dunlop

Binnenplaats van Dunlop’s huis met kantoor, Shiraz 1892 - Dunlop is de linker van de drie Europeanen rechts op de foto.

Bronnen — Het Nieuws van den Dag 27 november 1912; De Standaard 30 november 1912; De Nieuwe Rotterdamsche Courant 3 december 1912; De Nieuwe Courant 29 december 1912; De Groene 16 februari 1913; H. Dunlop, directeur van Boll & Dunlop’s Distilleerderij te Rotterdam In: Cultura 1908; Gemeentearchief Rotterdam; De Groene Amsterdammer, historisch archief.

Lees ook: Een bijzondere foto

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis