Johannes Hooijkaas Herderschee

Herderscheê

Johannes Hooijkaas Herderscheê

In het december-nummer van zijn tijdschrift Nieuw en Oud publiceert Ds. Johannes Hooijkaas Herderscheê (1822-1886), predikant te Nijmegen, in 1866 ‘enige bijzonderheden’ over het ‘Bâbisme’. Zijn artikel is naar eigen zeggen een vertaling en bewerking van ‘Une religion nouvelle dans l’Asie centrale’ (Een nieuwe godsdienst in Centraal-Azië) van de Franse kunsthistoricus Louis de Ronchaud in de Revue Moderne van 1 mei 1866.

Vorig jaar was er in Parijs een opzienbarend boek verschenen: Les Religions et les Philosophies dans l’Asie Centrale (De Godsdiensten en Filosofieën in Centraal-Azië, 1865) van de Franse diplomaat Joseph Arthur Graaf de Gobineau (1816-1882). De auteur had in de periode 1855-1863 enkele jaren in Perzië doorgebracht en was daar getuige geweest van het ontstaan van een nieuwe godsdienst.

Voor Gobineau’s boek—dat voor meer dan de helft gewijd was aan het ‘Bâbisme’—bestond grote belangstelling. Nog binnen het jaar was een tweede druk noodzakelijk geworden. En het had aanleiding gegeven tot meerdere boekbesprekingen en artikelen. Tenminste twee daarvan, zouden ook in het Nederlands worden vertaald en bewerkt. Het door Herderscheê gebruikte artikel van De Ronchaud was daar één van.

Dat Herderscheê geïnteresseerd is in het onderwerp, heeft alles te maken met zijn opvatting over theologie. Zogenoemde ‘moderne’ theologen, zoals hij—veelal protestantse christenen van Doopsgezinde, Remonstrantse en Evangelisch-Lutherse huize—willen hun geloofsovertuiging in overeenstemming brengen met de zich snel ontwikkelende wetenschap.

Zij voelen zich daartoe gedwongen door boeken als Das Leben Jesu (1835) van de Duitse theoloog Dr. D.F. Strauss, waarin het ontstaan van het Christendom op een wetenschappelijke wijze wordt beschreven, en wonderen worden afgewezen. En door On the Origin of Species (1859) van de Britse natuuronderzoeker Charles Darwin, waarin niet alleen een wetenschappelijk alternatief wordt geboden voor het traditionele scheppingsverhaal, maar ook een verklaring voor het Kwaad. De ‘modernen’ zijn in die zin tegenhangers van de ‘orthodoxen’—zij die willen vasthouden aan dogma’s, d.w.z. aan overtuigingen die wetenschappelijk niet langer te rechtvaardigen zijn.

Het Babisme is voor Herderscheê een ‘belangrijk verschijnsel’, een gelegenheid om op een wetenschappelijke wijze te zien hoe een godsdienst ontstaat. Hij begint zijn artikel als volgt:

— ‘De naam Bâbisme is afgeleid van het woord Bâb d.i. poort of deur, een titel die het hoofd van deze godsdienst zichzelf gaf, als zijnde hij de enige deur door welke men toegang tot de waarheid krijgen kan. Mirza-Ali-Mohammed [Siyyid ‘Alí-Muhammad] was het van wie de beweging uitging, die een hervorming van ’t in Perzië heersende Islamisme beoogt.’ —

— Johan Hooijkaas Herderscheê

Na een relatief uitvoerige beschrijving van de geschiedenis, waarin hij naast de Báb ook Mullá Husayn-i-Bushrú’í, Mullá Muhammad-‘Alí-i-Barfurúshí (Quddús) en Qurratu’l-‘Ayn (Táhirih) bespreekt, behandelt hij in het tweede deel de eigenlijke inhoud van de nieuwe godsdienst.

— ‘Wij verlangen te weten wat toch eigenlijk het karakter van ’t Bâbisme is en waarin het geheim mag gelegd zijn, dat het in korte tijd een vrij aanzienlijke uitgebreidheid heeft verkregen en vooral hoe het zijn aanhangers zo heeft overmeesterd dat zij zonder aarzeling de marteldood er voor hebben overgehad.

Weliswaar kan men niet altijd uit het martelaarschap besluiten tot de deugdelijkheid ener zaak. Meermalen wordt het vermogen van de mens om het leven op te offeren, de behoefte om zijn verhevenheid boven het eindige te openbaren in werking gebracht door een nietige oorzaak. Maar toch menen wij in ’t Bâbisme te kunnen aanwijzen edele en verheven redenen voor het martelaarschap. […]

Behalve door [zijn] bespiegelend karakter kenmerkt het Bâbisme zich door een neiging tot het mysterieuze, tot een verborgen wijsheid, een richting die men, naar een term aan de Joodse godgeleerdheid ontleend, een Kabbalistische zou kunnen noemen, en die zich vooral onderscheidt door een geheimzinnige duiding van cijfers en rangschikking van getallen. Zo speelt bij de Bâbisten het getal 19 een grote rol. Het vertegenwoordigt de Godheid zelf, samengesteld als het is uit 18 (de som van drie getallen, die in ’t Arabisch worden verkregen door de woorden leven, eenheid, schepping) + 1 d.i. de hoogste eenheid, het culminatiepunt, op ’t welk al het andere uitloopt en dat aan al ’t andere het leven geeft. Naar dit getal 19 moeten dan ook alle dingen der maatschappelijke en werkelijke wereld worden ingericht. Ook elk gezelschap van Bâbistische priesters zal moeten bestaan uit 18 leden met één opperhoofd daarenboven, als vertegenwoordiger van de levengevende eenheid Gods. Reeds bij het eerste optreden van ’t Bâbisme was aldus de openbaring der Godheid vertegenwoordigd door 18 personen (van welke één een vrouw moest wezen) en aan wier toppunt de Bâb stond die alles met licht en leven bezielde. […]

Maar er is meer. Het Bâbisme is een voorstander van leven en vooruitgang; het doet een grote schrede nader tot echt menselijke beschaving en ontwikkeling. De Bâb houdt Jezus en Mohammed voor profeten en zichzelf voor groter profeet dan zij. Maar hij wil niet dat men bij hem blijft staan. Integendeel, de openbaring gaat telkens voort en in latere tijd heeft men weder een andere te wachten die tot aanvulling van de zijne dienen moet. Zo wil hij geen stilstand, maar leven.

En werkelijk zien wij de helden van ’t Bâbisme naderen tot echt menselijke beschaving en ontwikkeling. Immers, er is, ondanks al hun mystiek, in hen een recht praktische zin. Schoon vrienden van weldadigheid, is hun de bedelarij, die bij de Muzelman in ere is, een gruwel. Handel, nijverheid, de gemakken van weelde en beschaving in kleding en leefwijze achten zij hoog. Maar vooral is te roemen hun zacht en humaan karakter. Treffend komt dat aan de dag in hun tedere zorg voor de vrouwen en in de hoge prijs die zij stellen op het familieleven. Zij nemen de sluier van het vrouwelijk gelaat en leiden de vrouw in de voorrechten en verplichtingen van het maatschappelijke leven in. Zij vermanen de man om haar met de grootste onderscheiding te bejegenen en haar met mildheid al zodanige tooi te schenken die haar als de schone sexe kan doen schitteren. Door de afzondering waarin bij de Perzen de vrouw placht gehouden te worden, wordt, menen zij, de samenleving van haar beste helft beroofd. Tegen echtscheiding zowel als tegen veelwijverij ijveren zij met alle macht. En hierin en in hun tedere gezindheid jegens kinderen, met één woord in hun liefde voor het familieleven trachten zij een leemte aan te vullen die in de Aziatische maatschappij tot haar grote schade bestaat.

Inderdaad, dit zijn gevoelens zo echt menselijk dat zij ’t ons verklaarbaar maken, dat een mens tot verdediging daarvan tegen doodse stilheid, onmenselijke zelfzucht en heerszucht, goed en bloed over heeft.

Na deze mededelingen zal de lezer niet aarzelen met ons het Bâbisme te erkennen voor een belangrijk verschijnsel. Wat zijn toekomst wezen zal, wat er na kortere of langere tijd zal voort komen uit het zaad dat daar nu in stilte wordt uitgestrooid en gekweekt, wie zal dit met zekerheid zeggen? […]

Wie zegt ons wat het worden zal? Maar al moest ook dit flikkerend vuur althans voorshands weder geheel in de as ondergaan, het blijft voor ons een merkwaardig verschijnsel. Dat is het evenzeer als elk spoor van godsdienstig leven voor ieder die waarlijk in godsdienst en in zijn betrekking tot het werkelijk leven belangstelt. Doch ook kan bij ons de vraag opkomen: heeft het voor ons Nederlanders nog iets, waardoor het bijzonder onze aandacht waardig is? Voor ons die ook te doen hebben met de macht van de Islam? [In Nederlands-Indië] Niet alleen in zoverre als het ons doet zien dat zelfs de terecht gevreesde bedevaarten naar Mekka niet altijd nadelige gevolgen hebben. Maar in een ander opzicht nog. Algemeen is onder ons de overtuiging, dat de belijder van het Islamisme in zijn hoogmoed en verzekerdheid moeilijk toegankelijk is voor betere begrippen en zeden. Algemeen is ook de ervaring wat zware taak het is om vreemde natiën te brengen tot waardering van onze godsdienst en zijn zegen. Mij dunkt, de les der nieuwe geschiedenis van het Bâbisme geeft ons veel te leren. Dit: dat geen godsdienst van buiten moet worden opgelegd, maar dat eerst de nationale bodem waarlijk voor zijn wortelen moet toebereid worden. Anders komt toch vroeg of laat uit de boezem des volks een reactie, gelijk het Islamisme daar in Perzië door een meer Perzisch element bedreigt wordt. Ook dit: dat geen trots, ontoegankelijk, onvatbaar Mohammedanisme bestand is tegen de macht van waarlijk betere dingen. Hoe meer wij met de daad tonen dat onze godsdienst waarlijk de geest der echte menselijkheid bezit, hoe zekerder wij, belijders van zulk een godsdienst, een werkelijk weldadige macht zullen uitoefenen, meer dan het Bâbisme ooit heeft gedroomd.’ —

— Johan Hooijkaas Herderscheê

Of en hoe de geschiedenis en de denkbeelden van het Babisme invloed hebben gehad op het denken van Herderscheê valt hier niet te zeggen, maar in een artikel in het Theologisch Tijdschrift van 1875 schrijft hij:

—‘Mijn denkbeelden komen hier op neer: Godsdienst of religie is een levensrichting. Zo wordt het meest ondubbelzinnig […] uitgedrukt het gevoelen, dat godsdienst een zaak is die de gehele persoonlijkheid van de mens aangaat en dat alzo niet in de eerste plaats de vraag moet wezen naar ’s mensen denken en geloven, maar: hoe hij is metterdaad, welke richting hij geeft aan zijn leven, naar verstand, hart en alle krachten.

Hiermede wordt verworpen de mening dat godsdienstigheid des mensen afhankelijk is van de leer. Hoe nuttig ’t ook zij, godsdienstige zaken uit te drukken in zo juist mogelijke begrippen en woorden, […] nooit mag worden vergeten, dat het godsdienstig leven onmogelijk met volkomen juistheid onder woorden is te brengen. […]

Zonder aarzelen schaar ik mij onder hen, die […] worden genoemd “de gezworen vijanden van het dogmatisme”, en onderschrijf ik de woorden: “Zal de godsdienst iets betekenen en zijn naam terecht dragen, dan moet men er toe gekomen zijn langs de weg van eigen zedelijke levenservaring. Wat daarbuiten omgaat, is geen waarachtige godsdienst. Het bezit van de zuiverste godsdienstige begrippen of voorstellingen maakt iemand nog niet tot een religieus mens, ja kan gepaard gaan met volslagen ongodsdienstigheid.” […]

Bij de beoordeling van godsdienstige dingen heeft men, naar mij voorkomt, eniglijk te letten op de weg ter Godskennis die wordt ingeslagen en op de praktijk des levens. […] Op het beginsel dus en op het praktisch leven als vertolking van dat beginsel moet worden gelet, wil men iemands woorden goed verstaan en zijn persoon billijk waarderen.’ —

— Johan Hooijkaas Herderscheê

Uit deze woorden zou men kunnen concluderen dat het vooral de daden van de bábís waren geweest, die op Herderscheê de meeste indruk hadden gemaakt.

Herderscheê

Het artikel van Herderscheê werd ...

Herderscheê

... in maart en juni 1867 ook gepubliceerd in De Onderzoeker, ...

Herderscheê

... een te Kaapstad, Zuid-Afrika, uitgegeven ‘algemeen christelijk maandblad’...

Herderscheê

... met als motto: “Als tot verstandigen spreek ik, oordeelt gij hetgeen ik zeg.” 1 Cor 10:15.

Bronnen — L. de Ronchaud: ‘Une religion nouvelle dans l’Asie centrale’ In: Revue Moderne 1866; Herderscheê: ‘Het Bâbisme’ In: Nieuw en Oud 1866 p. 377-389; De Onderzoeker Algemeen Christelijk Maandblad (te Kaapstad uitgegeven) 28 maart 1867 - No. 87 - p. 26 en 27, en 21 juni 1867 - No. 90 - p. 55 en 56; Johs. Hooykaas Herderscheê: ‘Schakeersels van modernen’ In: Theologisch Tijdschrift - 1875, p. 76–92; Moojan Momen [ed]: The Bábí and Bahá’í Religions 1844-1944, Some Contemporary Western Accounts - Oxford 1981.

Lees ook: Babisme

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis