Mirza Abu'l-Fadl in weekblad De Grondwet
Mírzá Abu’l-Fadl
Omdat er nog weinig vertaalde bahá’í-literatuur is, verzoekt ‘Abdu’l-Bahá de Perzische geleerde, auteur en docent Mírzá Abu’l-Fadl (spreek uit ‘fazel’) om naar Noord-Amerika te reizen en daar via lezingen en correspondentie de kennis van gelovigen over de bahá’í-leringen te verdiepen en de eenheid binnen de gemeenschap te vergroten. De gezant komt in 1901 aan en zal tot december 1904 in (voornamelijk) Washington D.C. wonen.
De Amerikaanse historicus Robert Stockman schrijft: — ‘Mírzá Abu’l-Fadl’s bezoek aan de Occident vergde een aanzienlijk persoonlijk offer. Toen hij in 1901 in Amerika aankwam was hij 57, had hij nog nooit een westers land bezocht, sprak hij geen enkele westerse taal, en liet hij in Caïro vele studenten, academische contacten, en zijn eigen bibliotheek achter. In Washington was hij alleen, want er woonden daar slechts een handjevol Arabisch of Perzisch sprekende mensen.’ —
De aanwezigheid van Mírzá Abu’l-Fadl in de Verenigde Staten wordt opgemerkt door het weekblad De Grondwet, een Nederlandstalig weekblad van meestal 12 pagina’s dat sedert 1860 wordt uitgegeven in het stadje Holland in de noordelijke staat Michigan.
Holland was in 1847 gesticht door Nederlandse protestantse immigranten uit Ommen. Het weekblad De Grondwet is een van de vele Nederlandstalige tijdschriften en kranten die (voor korte of langere tijd) hier worden uitgegeven. Het blad is neutraal op godsdienstig terrein, maar de ingezonden stukken en artikelen tonen duidelijk, dat verreweg de meeste lezers orthodoxe protestanten zijn. Het artikel over ‘Een Profeet’ is daarvan een goed voorbeeld. De Grondwet van 10 februari 1903:
— ‘Een Profeet — Het is wellicht bij lang allen niet bekend, hoeveel en wat soort profeten er zoal in onze dagen opstaan. Dat er alle eeuwen door onder allerlei vorm in schier elke hemelstreek profeten zijn opgestaan, is voor hen, die op godsdienstig terrein geen vreemdelingen zijn, wel bekend. Thans, in onze dagen, openbaren er zich telkens opnieuw profeten; mannen, die zich bij ’t Christelijk publiek aandienen als Gods gezanten, met een bijzondere opdracht van de Allerhoogste naar dit onderaardse, en die, naar hun beweren, aan ons Christenen, ernstige zaken hebben mede te delen.
Zo is er in de laatste tijd in Perzië een man opgestaan, voorgevende de Christus te zijn, die wederkomen zou. Hij is het, waarnaar de vromen van alle eeuwen hebben uitgezien en Wiens verschijning de oprechten hebben liefgehad. Deze Godsman treedt op onder de naam Abbas Effendi, en heeft een afgezant, Merza Abdul Fazel [Mírzá Abu’l-Fadl], naar Amerika gezonden, om met name de Israëlieten de blijde boodschap te doen geworden, dat de Messias is verschenen en thans leeft in Perzië. Deze ambassadeur, of zo ge wilt vertegenwoordiger, van de Messias in Perzië, zal er zich in dit land bepaald op toeleggen om de zonen Abrahams dit heuglijke nieuws te brengen, en hen te bewegen, deze Messias als de ware, de Christus Gods te erkennen.
Het is wellicht lang niet onaardig eens te beluisteren, wat deze hoogwaardige ambassadeur, die zijn verblijf te Washington heeft, van zichzelf en van de nieuw-verschenen Christus in Perzië getuigt. Een paar Protestantse leraren uit dit land bezochten hem te Washington, en leverden onlangs van hun bezoek in The Missionary Review of the World op de volgende wijze verslag:
In een der sierlijk ingerichte vertrekken van het capitool te Washington heeft de profeet zijn intrek genomen. Nadat we ons verlangen aan bedienden hadden te kennen gegeven, werden we door een jonge maagd naar de kamer geleid, waarin de afgezant zich ophield. Aan de ingang van ’t vertrek bleven we eerbiedwaardig staan, totdat de tolk ons zei, dat de afgezant voor onze dienst gereed was. Hij stond op, bood ons de rechterhand der gemeenschap en wees ons beleefdelijk een zitplaats aan.
Daar stond hij: een echt type van een Oosterling. Gehuld in een Oosters gewaad, een tulband op zijn hoofd en een pijp in zijn onmiddellijke nabijheid, zagen we hem als een Oosterling voor ons. Terstond, van meet af aan, begon hij, vol enthousiasme, ons te verklaren, wat zijn zending was en sprak: “Dit is uw dag van vreugde, gij vrolijke kinderen Israëls, nu tot u de openbaring van het Licht der wereld komt. Deze verschijning in Perzië is van grote betekenis voor ulieden, want zoals ge weleer zijt verstrooid, zo zult ge nu verzameld worden. Ik ben gekomen, om deze blijde tijding te verkondigen, en allen die deze mijn woorden zullen geloven en aannemen, en de Christus die in het vlees is verschenen in Perzië, erkennen als de Messias—hunne namen zullen in het Boek des Levens geschreven worden. De profetieën van het oude Testament zijn inderdaad vervuld, en Hij is gekomen om de zijnen te vergaderen.” Deze zijn bewering trachtte hij vervolgens te bewijzen uit sommige plaatsen van de Bijbel, beide Oud en Nieuw Testament, waardoor het ons bleek, dat de spreker veel Schriftkennis bezat.
Na enige ogenblikken stilte ontstond er een warm dispuut tussen spreker en ons.
We vroegen hem: “Gelooft gij werkelijk, dat Jezus God is, en dat Hij heden voor de tweede maal in het vlees verschenen en in Perzië is?”
“Ja, gewis,” antwoordde spreker, “en Hij is daar om hen tot Hem te vergaderen, die in heerlijkheid met Hem zullen regeren.”
Wij vervolgden: “Maar zegt de Bijbel niet, dat wanneer Jezus wederkomt, Hij dan zal verschijnen met een heerleger engelen en al Zijn heiligen, en dat alle oog Hem zal zien en elke tong Hem zal belijden?”
“Ja,” was zijn antwoord, “en zo kunt ge Hem wellicht zien in Perzië.”
“Maar hoe zouden we Hem kennen, als we Hem in Perzië zagen?” zo vervolgden we. Toen las hij ons voor Deuteronomium 18:18, waar gesproken wordt, hoe men de Messias zal kennen.
We vervolgden: “Maar in de H[eilige] Schrift is beschreven, dat wanneer Jezus zal verschijnen, de Joden te Jeruzalem vergaderd zullen zijn, en in vreugde en blijdschap uitroepen: Dit is onze God, en Hij dan zeggen zal: Dit is mijn volk.”
“O, ja,” antwoordde spreker, “maar ge verwacht toch niet, dat al deze dingen in één dag of in één jaar zullen plaats grijpen? Duizend jaren zijn bij God als één dag. Let er eens op, hoe lang het de kinderen Israël’s heeft genomen, om uit Egypte naar het beloofde land te reizen; en toch hadden ze het in twaalf dagen kunnen doen. Zo ook nu. Eerst moet Israël in dien geloven, die van God tot hen gezonden is.”
We vervolgden: “De H[eilige] Schrift zegt ons, dat Israël in onbekeerde staat naar Jeruzalem zal wederkeren, en dat het daar door het aanschouwen van Hem, Wien het verwacht, zal bekeerd worden.”
“Dat is waar,” zeide spreker, “maar degenen, die Hem nu aannemen, zijn de uitverkorenen, welker beloning en heerlijkheid zoveel te groter zal zijn. Geheel Israël zal eens weer Zijn volk worden, en de natiën der aarde zullen zich buigen voor hen en dienen. Maar de Joden, die de Messias, Die nu in Perzië in ’t vlees verscheen, aannemen—hunne heerlijkheid en glorie zal aller anderer heerlijkheid verre overtreffen.”
Verder begon spreker ons zijn bekering te verhalen. Hij verhaalde, dat hij weleer een fanatiek Mohammedaan en een groot vijand van beide Jood en Christen was geweest. Vanaf het ogenblik echter, dat hij de in het vlees verschenen Messias in Perzië had gezien, was hij bekeerd, en daarna een openbaring gekregen, was hij begonnen te prediken en alom te verkondigen van dien grote Profeet in Perzië. Hij beweerde in Perzië, Rusland, Assyria en Australië ongeveer 30.000 Joden tot zijn volgelingen gemaakt te hebben. Ook in dit land geloofden er reeds 10 duizend in zijn zending. “Ik en de Messias in Perzië,” zo sprak hij, “zullen te zamen Jood en Mohammedaan in een godsdienst verbinden en het zal één godsdienst zijn in het Oosten en hier.”
We gingen heen. De profeet groette vriendelijk en gaf ons een zegewens mede.
Tot zover de verslaggevers.Waarde lezer, weer verscheen een valse Christus, weer een groot profeet, weer een verleidende geest, waken zij ons wachtwoord, waken onze bestendige oefening, waken onze leuze tot het einde. Alle tijden door zijn er profeten en Christussen geweest, en ook dit feit toont ons de waarheid van Jezus woorden. Waakt, waakt! —
— De Grondwet, 10 februari 1903
Mírzá Abu’l-Fadl
Weekblad De Grondwet
Bronnen — Robert H. Stockman: The Bahá’í Faith in America, early Expansion, 1900-1912, volume 2; G.J. Kok: De Geboorte van Holland (Michigan) 1847 (juni 2016) - GereformeerdeKerken.info, website gewijd aan de landelijke en regionale geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in Nederland 1834-2004; Hollandsche couranten en tijdschriften in de Verenigde Staten. In: Neerlandia, 15 september 1915.
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht