Nationale Baha'i Bibliotheek
Leidseplein Amsterdam
Hoewel er vanaf de inrichting van het allereerste ‘bahá’í centrum’ in Nederland (1948) — een ruimte boven een restaurant aan het Leidseplein 19 te Amsterdam (foto: witte hoekpand) — ook een boekentafel is van waaraf belangstellenden een boek kunnen lenen, duurt het nog tot 1955 vooraleer er sprake is van een ‘Nationale Bahá’í Bibliotheek.’ Die wordt dat jaar gevestigd in een pas aangeschaft pand te Den Haag dat dienst zal gaan doen als Nationaal Bahá’í Centrum (Hazíratu’l-Quds). De Bahá’í Nieuws van oktober 1955 bericht daarover:
— “Het is zeer verheugend dat we nu reeds een nationaal tehuis hebben. De benedenverdieping bestaat uit een kamer, daarachter ligt een grote keuken en de tuin; de eerste verdieping heeft twee kleinere kamers, waarvan één te gebruiken is als de nationale bibliotheek en de andere voor de garderobe. […]” —
— Bahá’í Nieuws
De bibliotheek beperkt zich nog tot één plank met voornamelijk Engelstalige boeken. Als in 1962 de eerste ‘Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Nederland’ wordt gekozen, is de benoeming van een ‘Nationaal Bibliotheek Comité’ een van diens eerste besluiten. Het comité krijgt o.a. tot taak om het boekenbestand te vergroten met meerdere Nederlandse Bahá’í boeken en met één exemplaar van alle boeken in het Frans, Duits en Engels. Voor dit project is een budget van 100 gulden (nu ruim 300 euro) beschikbaar. Een lijst van in de bibliotheek aanwezige boeken zal worden ‘vermenigvuldigd en uitgereikt aan raden en nieuwe gelovigen.’ Margrethe Tijssen-Hartmann, een bahá’í die voor de oorlog met haar gezin vanuit Duitsland naar Nederland was uitgeweken, krijgt het beheer.
Tijdens daaropvolgende jaarlijkse nationale conventies worden meerdere aanbevelingen gedaan om de bibliotheek te verbeteren: een vaste uitleentermijn; een afsluitbare boekenkast; het in de nieuwsbrief opnemen van korte boekomschrijvingen; het verzoek aan plaatselijke raden om boeken, niet alleen Bahá’í-boeken maar ook boeken over andere godsdiensten, af te staan enz.
Op verzoek van de Nationale Raad belast een professionele bibliothecaris uit Delft zich in 1968 met ‘de opbouw van een referentie-bibliotheek’ inclusief de daarvoor onmisbare aanwezigheid van een catalogus. Vergezeld door haar baby begint de bibliothecaris met het typen van cataloguskaartjes, het (toen nog gebruikelijke) in ‘boeklon’ kaften van de boeken, en het bestickeren van de niet-uitleenbare exemplaren.
Na een renovatie van het Bahá’í Centrum in 1970 verhuist de bibliotheek naar de begane grond, waar aan de straatkant een ‘ontvangstruimte’ is ingericht. Daarin wordt nu ook de bibliotheek ondergebracht. Het berichtenblad Bahá’í Intern meldt op 6 oktober:
— “Wie de laatste maanden in het Centrum is geweest en daarbij ook een blik heeft geworpen in de geheel nieuw aangeklede ontvangkamer, zag daar al de keurige rij boeken staan, stuk voor stuk ingekaft en ingelijfd in het register-in-opbouw van de Nationale Bibliotheek.” —
— Bahá’í Intern
In 1978 maakt een student aan de P.A. Tiele Academie (een opleiding tot bibliothecaris te Den Haag) een bibliografie van Nederlandstalige literatuur over het Bahá’í Geloof. Deze eerste lijst van publicaties met een bepaald thema zal in de decennia die volgen aanzienlijk worden uitgebreid.
Als vanaf 1981 ook haar jongste kind naar school gaat, krijgt de bibliothecaris tijd om het catalogiseren ‘vollediger aan te pakken volgens de officiële internationale bibliotheekregels.’ Daarnaast komt er een naam- en trefwoordenregister. Dit alles nog steeds getypt op cataloguskaarten.
De bibliotheek is inmiddels dusdanig gegroeid in zowel omvang als functie dat zij een jaar later opnieuw verhuist; dit keer naar de grote kamer op de eerste verdieping, de voormalige vergaderruimte van de Raad. ‘Kostbare boeken met historische kenmerken’ — de kiem van de bewaar- of historische bibliotheek — worden ondergebracht in een aparte afsluitbare kamer.
In de negentiger jaren richt de bibliotheek zich ook meer naar buiten. Zo dient de bibliothecaris begin 1992, via de Nationale Geestelijke Raad, bij de Classificatie Commissie van het SISO (het Systematische Indelings Schema voor Openbare Bibliotheken) het verzoek in om boeken over het Bahá’í-geloof een ‘volwaardige plaats’ te geven en niet langer in te delen bij de sekten. Met succes. De commissie kent het Geloof een eigen classificatienummer toe binnen de rubriek ‘Gemeenschappen en bewegingen op algemeen religieuze grondslag: 282.’ Een paar jaar later wordt de Bahá’í-bibliotheek vermeld in de Nederlandse Bibliotheek en Documentatiegids en is zij beschikbaar voor het interbibliothecair leenverkeer. In diezelfde tijd zendt de bibliothecaris de redactie van Van Dale Lexicografie, uitgevers van het Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal, een beargumenteerd verzoek om het lemma ‘bahaisme’ te wijzigen, of tenminste aan te vullen met het trefwoord ‘bahá’í-geloof.’
Het boekenbestand groeit gestaag, o.a. met een boeken-legaat in 1998 van ‘Abdu’lláh Mesbah, een van oorsprong Iraanse wiskundige die jaren werkzaam was geweest in het Research Department van het Bahá’í Wereld Centrum in Haifa, en zich bij pensionering in Nederland had gevestigd.
Na opnieuw een grondige renovatie van het Centrum wordt de bibliotheek medio 2004 ondergebracht in een nieuwe ontvangstruimte, die nu de gehele begane grond beslaat. De historische-bibliotheek, met daarin de niet-uitleenbare historische boeken, wordt afgesplitst en ondergebracht in het conferentie-oord De Poort te Groesbeek (nabij Nijmegen). In diezelfde jaren doet de computer zijn intrede. Het bibliotheek automatiseringssysteem Adlib wordt aangeschaft en gaat de papieren catalogus geleidelijk vervangen. Tegelijkertijd reduceren de ‘zoekmachines’ van het internet en ‘websites’ zoals de Bahá’í Reference Library de referentiefunctie van de bibliotheek; het aantal uitleningen en informatie-vragen loopt terug.
Omdat de oudere tijdschriften tekenen van verval beginnen te vertonen, wordt in 2005 besloten om ze te digitaliseren, dwz. uit elkaar te nemen, te scannen, elektronisch raadpleegbaar te maken, en op te slaan in speciale beschermende mappen en archiefdozen. Ook boeken die door gebruik en suboptimale bewaarcondities in een minder goede staat verkeren worden zo opgeborgen; een onderneming die zeker tot 2015 doorloopt. De bibliothecaris:
— “Al werkend kreeg ik het gevoel dat deze boeken - na alles wat ze hebben ondergaan en meegemaakt - nu mogen uitrusten. Vanaf nu mogen ze soms nog ter hand worden genomen, daarbij beschermd door handschoenen. Misschien mogen ze later zelfs een poosje in een vitrine liggen, en dat mensen dan naar ze kijken en zeggen: ‘Kijk nu eens, wat bijzonder’.” —
— Bibliothecaris
Aanvankelijk worden de verpakte tijdschriften en historische boeken opgeslagen binnen het Bahá’í Archief dat zich op de zolder van het Bahá’í-centrum bevindt. Daar is inmiddels een klimaat beheersing geïnstalleerd. Maar in 2015 verhuist dit archief, inclusief de historische-bibliotheek, naar een professioneel archief-opslagbedrijf.
In januari 2020 gaat de bibliothecaris van het eerste uur — na meer dan 50 jaar — met pensioen. De Nationale Bahá’í Bibliotheek is dan met circa 4.000 boeken, tijdschriften en audiovisuele bestanden, uitgegroeid tot zowel een uiting als een bron van gemeenschapsopbouw.
Het eerste, wat Shoghi Effendi noemde, ‘handboek van het Geloof’ (1923)
Lees: John Esslemont
Het eerste Nederlandse weten-schappelijke artikel over het Geloof (1893), inclusief prof. Edward Browne’s pen-portret van Bahá’u’lláh (1890).
Lees: De Gids oktober 1893
De aanleiding voor ‘Abdu’l-Bahá’s Tafel van de Vrede (1915)
Bronnen — Marije Fienieg-Jonkers: Nationale Bahá’í Bibliotheek van Nederland, 1955-2021, een verslag - (uitgave in eigen beheer) 2021; The Bahá’í World 2000-2001. vol 29 p. 270-271; A.P.W.M Kosten: Het Bahá’í Geloof, Bibliografie van heilige geschriften verschenen in de Nederlandse en Engelse taal - Den Haag 1978; Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.
Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis