Ontstaan van de staat Israel

Ontstaan van de staat Israel

Arcade

Bij de vrede van Versailles (1919) was bepaald dat grote delen van het uitgestrekte Ottomaanse Rijk (Turkije), onder toezicht van geallieerde landen, zelfstandigheid zouden krijgen. Zo had de Volkenbond Frankrijk het mandaat over de provincies Syrië en Libanon gegeven, en Engeland het mandaat over Irak en Palestina. Al deze gebieden werden in hoofdzaak bewoond door Arabieren. Door toedoen van Engeland, dat steun gaf aan het Zionisme, het streven naar een eigen Joodse staat, was sinds 1920 een groot aantal Joden naar Palestina geëmigreerd. De zionistische beweging kocht er land van Arabische grootgrondbezitters en verdreef daarmee de eerdere kleine Arabische pachters. Die kwamen nu zonder land te zitten. Er groeide een vijandschap tussen Joden en Arabieren. De pogingen om een Palestijnse regering te vestigen waren in de jaren vlak voor de Tweede Wereldoorlog uitgelopen op bloedige onlusten en een dreigende burgeroorlog. Om de Arabische bevolking tegemoet te komen, hadden de Britten in 1939 de Joodse immigratie beperkt en de verkoop van grond aan zionisten aan banden gelegd.

Na de Tweede Wereldoorlog wordt duidelijk hoezeer de Joden in Europa onder het Nazisme hebben geleden. Veel overlevenden van de Shoah zien voor zichzelf in Europa geen toekomst meer en besluiten naar Palestina te vertrekken. Temeer als de Amerikaanse president Truman in september 1945 de Britse regering vraagt om 100.000 spoedvergunningen te verstrekken voor Joodse immigratie. De vluchtelingenstroom zwelt aan. Maar de Britse regering houdt vast aan haar beleid van gereguleerde immigratie. Alle schepen die zoveel Joden aan boord hebben, dat het maandelijkse quotum van 1.500 wordt overschreden, worden naar Cyprus opgebracht, alwaar de opvarenden — hun aantal zal oplopen naar zo’n 50.000 — in kampen worden geïnterneerd. Dit beleid leidt tot steeds gewelddadiger botsingen tussen Joden, Arabieren en Britten. Vuurgevechten, bomaanslagen, hoge kosten … Engeland kan de strijdende partijen niet meer de baas en besluit het mandaat per 15 mei 1948 terug te geven aan de Verenigde Naties, de opvolger van de Volkenbond. Die zien de oplossing van het slepende conflict in de verdeling van Palestina en de vorming van twee aparte staten, een Joodse en een Arabische.

In maart 1948 beginnen de Britten hun troepen en militaire voorraden via de haven van Haifa uit Palestina te evacueren. Als zij op woensdag 21 april onverwacht snel de stad ontruimen, met uitzondering van het hoofdkwartier op de top van de berg Karmel en het havengebied, valt de Haganah, de belangrijkste Joodse militie, direct de Arabische wijken binnen en neemt er de macht over. De inwoners vluchten naar de Britse basis in de haven, vanwaar zij de volgende dagen in honderden kleine vaartuigen worden overgezet naar Akka. Eind april is de massale uittocht van c.70.000 Arabieren uit Haifa een feit.

Op vrijdagmiddag 14 mei 1948, acht uur voordat om middernacht het Britse mandaat over Palestina officieel eindigt, wordt in Tel Aviv de staat ‘Israël’ uitgeroepen. De Arabische buurlanden erkennen de nieuwe staat echter niet en vallen die meteen binnen; een gemakkelijke overwinning lijkt zeker. Maar het loopt anders. Als begin 1949 een wapenstilstand wordt getekend, is het resultaat een grotere Joodse staat dan in het VN-verdelingsplan was voorzien; niet alleen Haifa, maar ook Akká en Bahjí vallen daar nu binnen.

Hoe vergaat het ondertussen de kleine lokale Bahá’í-gemeenschap? Eind december 1948 doet de Amerikaan Ben D. Weeden vanuit Haifa verslag aan de Nationale Geestelijke Raad van de bahá’ís van de Verenigde Staten:

— “Het werk aan het heiligdom van de Báb gaat voort, vooral het natuursteenwerk in Italië. […] Momenteel werken we aan de plannen voor het leggen van de fundering voor de gevel-arcade. […] Het is niet gemakkelijk om een aannemer of arbeidskrachten te vinden met de huidige grote vraag naar schuilkelders, verdedigingswerken, herstelwerkzaamheden en de behoefte van het leger aan mannen. Toch zou het met een beetje geluk mogelijk moeten zijn om dit grondwerk te doen voordat de winterregens er een eind aan maken. […]

We zijn hier, in de Perzische straat [Haparsim street], nooit echt in gevaar geweest. De Bahá’í tuinen werden niet getroffen en het werk ging elke dag door. Er werd gevochten bij Akka, maar dat had geen effect op Bahjí. Men heeft niet gevraagd om daar mensen in te kwartieren, hoewel dat op veel plaatsen in de buurt wel het geval was. […] Nu de wapenstilstand voorbij is, hebben we elke nacht verplichte verduistering. […] We hebben luchtaanvallen gehad en er zijn een paar bommen gevallen. Maar er werd geen schade aangericht. […]

In de lente van dit jaar 1948, […] aarzelde de Behoeder niet om dhr. William S. Maxwell met zijn uitgewerkte plannen [en ondergetekende] naar Italië te sturen, om er een contract te sluiten voor het leveren en vormgeven van de natuursteen die nodig is om de volle rijkdom en verfijning van de arcade uit te doen komen, zoals dhr. Maxwell die voor ogen heeft.
De trip naar Italië was zeer succesvol. Met de kundige hulp van Dr. Ugo Giachery werden er met de firma Guido M. Fabbricotti Successori in Carrara contracten gesloten voor 24 pilaren en acht pilasters (muurpijlers) met hun voetstuk, gehouwen en gepolijst uit rose Baveno graniet. En ook voor de kroonstukken, samen met 28 sierlijke bogen, stervormige panelen en elegante hoekstukken gehouwen uit crème-kleurig Chiampo graniet. […] Direct na [onze] terugkeer uit Italië, op 15 mei, namen de zaken in Palestina een snelle vlucht. Het Britse mandaat was ten einde en de staat Israël werd geboren. […]

Nu de kwestie van het natuursteen was beklonken, nam Shoghi Effendi snel het initiatief om de locatie rond het heiligdom voor te bereiden op het werk dat komen ging. Dit was op zichzelf een enorme taak en niet zonder hartzeer, want het betekende het verstoren van de schoonheid rond het heiligdom waaraan Shoghi Effendi, terwille van de pelgrims en bezoekers, zoveel jaren had besteed. Er vielen honderden en nog eens honderden zorgvuldig gelegde tegels te verwijderen en op te slaan, vele meters goed verzorgde hagen en bomen uit te graven en te herplanten, vier enorme loden vazen en hun sokkels te demonteren, een fundering te leggen en er moesten vele kubieke meters steen worden verwijderd uit de hoge muur aan de bergzijde van het heiligdom. […]

Terwijl de werkzaamheden in Haifa vorderden, kwam veel van het werk in Italië gereed voor verpakking en verzending. De opwinding van de dag waarop Shoghi Effendi aan Ugo Giachery vroeg om de eerste lading natuursteen te sturen, werd slechts geëvenaard door de dag dat we hoorden dat de SS Norte uit Italië was vertrokken met zo’n 112 ton aan zuilen, pilasters, sokkels en drempel-stenen aan boord en op 23 november in Haifa werd verwacht. […] En toen kwam het bericht van Ugo Giachery dat er nog eens 40 ton was geladen in de SS Campidoglio die op 3 december in Haifa zou aankomen. In totaal dus 152 ton uitgehakte, gebeeldhouwde en gepolijste natuursteen op volle zee! Het was slechts een klein deel van de 650 ton die uit Italië moest komen, maar de stroom van steen was begonnen!

Eindelijk kwam de 28-ste november [het schip had vijf dagen vertraging] en begon het langzame en zorgvuldige lossen. Een flink deel van de stukken werd via platbodems aan land gebracht, maar de grote kolommen en pilasters, die elk ongeveer drie ton wogen, moesten uit de SS Norte worden gelost door een van de grote havenkranen. Het was een groots gezicht om die enorme kratten langzaam uit het ruim van het schip te zien oprijzen en op de kade te zien neerdalen.  Toen het lossen was voltooid, was het inklaren van de zending snel geregeld en begon het transport naar de opslagplek bij de tuinen. […] Wat kijkt iedereen uit naar de dag dat de eerste steen op de fundering zal worden gelegd! […]” —

—  Ben Weeden, Bahá’í News september 1948 en maart 1949

Op 25 april 1949 schrijft de Behoeder in zijn boodschap aan de jaarlijkse Bahá’í Conventie van de Verenigde Staten:

— “[…] De bouwwerkzaamheden aan de arcade van het Graf van de Báb zijn begonnen, 40 jaar na de officiële bijzetting van Zijn stoffelijke resten door ‘Abdu’l-Bahá. De langdurige vijandelijkheden die het Heilige Land teisterden zijn door de voorzienigheid beëindigd. De Bahá’í heilige plaatsen zijn, in tegenstelling tot die van andere religies op wonderbaarlijke wijze gespaard gebleven. Gevaren, niet minder ernstig dan die welke het Wereldcentrum van het Geloof bedreigden ten tijde van ‘Abdu’l-Hamid en Jamal Pasha, en door Hitlers voorgenomen verovering van het Nabije Oosten, zijn afgewend.
De vestiging en erkenning van een onafhankelijke soevereine staat binnen de grenzen van het Heilige Land, markeert het einde van een 20 eeuwen durende status als gewest. De Premier van de nieuw gestichte staat geeft de formele verzekering van bescherming van de Bahá’í heilige plaatsen en de voortzetting van de Bahá’í-pelgrimsreizen. […]” —

— Shoghi Effendi, Bahá’í News mei 1949

Israel

Veel Joodse immigranten komen niet verder dan de kade van Haifa, en worden naar kampen op Cyprus overgebracht, 1947

Israel

Arabische inwoners van Haifa vluchten via de haven naar Akka, 1948

Karmel

Het afgraven van de berghelling om ruimte te maken voor de overkoepeling van het Graf van de Báb, 1949.

Haifa

Enkele van de 24 granieten Corinthische zuilen voor de arcade, 1949

Bronnen — Nieuw Israëlisch Weekblad 8 juni 1945; Algemeen Handelsblad 26 september 1945; Het Parool 2 augustus 1946, 2 oktober 1947 en 23 april 1948; De Linie 3 oktober 1947; De Joodsche Wachter mei en juni 1948; Bahá’í News september 1948, maart en mei 1949; Rúhíyyih Rabbaní: The Priceless Pearl - London 1969 p. 186-188; Hans Ulrich: De 20ste eeuw in een notendop - Amsterdam 2000; Andere Tijden 17 juni 2013: Al-Naqba, de Palestijnse catastrofe 1948; Michael V. Day: Coronation on Carmel, the story of the Shrine of the Báb - volume II 1922-1963 - Oxford 2018.

Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht