Het ontwaken van Azie

Azië

De Preanger-Bode 6 juli 1910

Perzië is in het begin van de 20-ste eeuw nauwelijks een onafhankelijk land. Het heeft geen goed leger, geen financiële middelen en ook niet de kennis om die beide goed te gebruiken. Het land moet steeds rekenen op het buitenland, en dat betekent in wisselende mate steunen op Rusland en Groot-Brittannië. Maar die imperialistische grootmachten hebben zo hun eigen belangen, en die komen niet steeds overeen met die van Perzië.

Vooral in tweede helft van de 19-de eeuw - de periode waarin ook de Bábí-Bahá’í godsdienst van zich liet horen - was dat inzicht bij een steeds groter deel van de Perzische bevolking gaan dagen en er was een streven ontstaan naar onafhankelijkheid en zelfbestuur. Sinds de eeuwwisseling dacht men die vooral te bereiken met een inperking van de absolute macht van de Shah door middel van een Grondwet en een gekozen Parlement. Na massaprotesten waren beide hervormingen eind 1906 een feit geworden, maar de ‘Perzische Revolutie’ was daarmee nog niet ten einde. De bevolking bleef grofweg verdeeld in twee kampen: de ‘Grondwetpartij’ en de ‘Partij van het Hof’.

De Perzische bahá’ís zetten zich in die jaren vooral in voor beter onderwijs en een betere geneeskundige zorg. Zo had de Amerikaanse bahá’í Dr. Susan Moody, op verzoek van ‘Abdu’l-Bahá, in 1909 samen met vier Perzische bahá’í collega’s in Teheran het initiatief genomen tot de oprichting van een ziekenhuis (Sehat Hospitaal) en een basisschool voor meisjes (Tarbíyat School). De Bahá’í-gemeenschap probeerde daarmee uitdrukkelijk buiten de partij-politiek te blijven en een verzoenende rol te spelen. In brieven aan Perzische gelovigen waarschuwde ‘Abdu’l-Bahá bij herhaling voor politieke discussies:

— ‘Het doel van de bahá’ís is de hervorming van de wereld, zodanig dat er onder alle naties en regeringen een verzoening tot stand komt en strijd en oorlog kunnen worden afgeschaft. Daarvoor spoeden zij zich met hart en ziel voorwaarts en zetten zij zich in opdat wellicht het Hof en het Volk, nee, álle partijen en mensen zich met elkaar zullen verenigen en vrede en verzoening zullen komen. […] Vanaf het allereerste begin der Revolutie werd de vrienden van God opgedragen om zich afzijdig te houden van alle conflict, strijd, oorlog en wedijver […]’ —

— ‘Abdu’l-Bahá aan Hájí Mírzá ‘Abdu’lláh Sahíh-Furúsh

De ontwikkelingen in Perzië worden in Europa, maar ook in Nederlands-Indië, met belangstelling gevolgd. Wat betekenen zij voor de in grote meerderheid islamitische inheemse bevolking, zo vragen de koloniale autoriteiten zich binnenskamers af. Op die vraag probeert de Britse journalist en krantenredacteur Bernard Temple antwoord te geven. Tijdens zijn jarenlang verblijf in Brits-Indië had Temple uitvoerig kennis gemaakt met bahá’ís.

— ‘Ik heb in Bombay, Karachi, Quetta, Peshawar, Rawalpindi, Lahore, Delhi en Lucknow, [bahá’í] bekeerlingen ontmoet uit de Sikhs van Amritsar en de Brahmanen van Benares, uit de Boeddhisten van Ceylon, Burma en Siam, uit de Taoïsten van China en Shintoïsten van Japan.’ —

— Bernard Temple

Ook op de thuisreis naar Europa had hij in de winter van 1909-1910 te Isfahan en Teheran meerdere bahá’í-bijeenkomsten bezocht. En hij was het ‘Bahaïsme’ gaan zien als een invloedrijke, maar door Europa onderschatte, hervormingsbeweging in de Islamitische wereld. Bij terugkeer in Londen presenteert Temple zijn bevindingen op een vergadering van de Royal Society of Arts (Koninklijk Genootschap voor de Kunst). De titel van zijn voordracht: ‘Perzië en de Regeneratie van de Islam’.

— ‘Van een Genootschap dat er naar streeft om, naast andere waardevolle doelen “de handel van het Rijk te vergroten door de Britse handelssfeer uit te breiden”, mag worden aangenomen dat zij zich in praktische zin bekommert om de mogelijkheden van economische vooruitgang in achtergebleven landen. Maar het is op een hoger niveau - hoewel dit natuurlijk geen laag niveau is - dat ik het waag om bepaalde resultaten van mijn lange reizen in het Oosten aan dit geleerde Genootschap voor te leggen. Dit Genootschap is het resultaat, en haar veelsoortige werk de uitdrukking, van een beschavingsorde die tot nu toe alleen door geavanceerde Westerse naties werd bereikt; en het is thans mijn voornemen om aan te tonen dat sommige Oosterse naties de laatste tijd, onder omstandigheden van romantisch belang, vervuld zijn geraakt van een krachtige impuls om op te stijgen naar hetzelfde hoge niveau.
Niet elke eikel groeit uit tot een eik. Dit geldt ook voor andere dingen dan plantkunde. Het is waar voor religieuze bewegingen. Daarom is de wereld over het algemeen onverschillig geweest voor het kleine begin. Soms heeft de wereld reden gehad om haar onoplettendheid te betreuren. Europa heeft op dit moment geen oog voor de opkomst van de nieuwe religieuze beweging in Perzië, genaamd “Bahaïsme”. Azië daarentegen is geenszins ongevoelig voor het fenomeen. Is Europa wijs in zijn onverschilligheid? […]
Het Bahaïsme wordt afgeschilderd als een soort spiritueel Volapuk of Esperanto - een wereldreligie. [...] maar ik durf te beweren dat dat niet de hele waarheid is. Ik zou zelfs willen suggereren dat dit praktisch gezien een grotere waarheid verdoezelt.
In feite is het Bahaïsme in de kern, zoals ik het begrijp, niet een religie, maar een religieuze beweging. […]
Bahaïsme verschijnt als het complement van religie. Het is, kortom, het Protestantisme van de Islam. Het luidt de Reformatie van Azië in. Haar geest is anti-paaps, anti-episcopaal, anti-klerikaal. […] Hierin ligt, naar mijn mening, de kracht, de belofte, het historisch belang van het Bahaïsme. […]
De Islam, gelijk andere godsdiensten, dankt haar groei en grootsheid in belangrijke mate aan haar geestelijkheid. Jammergenoeg dankt het aan hen ook haar verval en neergang. Dit is geen onverantwoorde stelling, maar het oordeel van hen die daar wellicht het meeste recht op hebben - doorsnee Moslims. Ik heb 14 jaar door de Moslim-wereld gereisd, en overal op mijn reizen - in India, in Perzië, en in Arabië - hebben oprechte Moslims - niet Bahá’ís - mij tot dezelfde sterke overtuiging aangespoord. Dit impliceert allerminst dat de hele Islam zich bewust is geworden van zijn degradatie en van de oorzaak. De Verlichting is tot nu toe bijna geheel beperkt tot de onaanzienlijke geletterde klassen, en de ongeschoolde miljoenen houden nog steeds vast aan de oude bijgelovige verering van mujtahids, mullahs, siyyids, derwishen, pirs, imamzadehs en andere aanbiddenswaardige personen. Maar het nieuwe antiklerikale idee verspreidt zich zeker en het lijkt de speciale missie van het Bahaïsme te zijn om die uit te dragen tot in de verste uithoeken van het Moslim-universum.’ —

— Bernard Temple

Met gebruikmaking van twee boeken van de Amerikaanse bahá’í Sydney Sprague: The Story of the Bahai Movement, a Universal Religion uit 1907 en A Year with the Bahais in India and Burma uit 1908, bespreekt Temple vervolgens de ontstaansgeschiedenis, de leringen en de ‘esoterische filosofie’ van het Bahaïsme. Bij dat laatste citeert hij uitvoerig uit Bahá’u’lláh’s De Verborgen Woorden. Hij sluit zijn betoog af met een hoofdstuk over de ‘toekomst van de Islam’ en de woorden:

— ‘Het feit dat de Islam reeds 1000 jaar in een sluimer verkeert, biedt onvoldoende rechtvaardiging voor het geloof dat er nu geen ontwaken kan zijn. Wat mij betreft geloof ik dat er in Azië gebeurtenissen plaatsvinden die zullen uitmonden in de reconstructie van het gehele huidige internationalisme en een hoofdstuk kunnen toevoegen aan de wereldgeschiedenis dat net zo dramatisch en gedenkwaardig is als ieder ander dat al is geschreven.’ —

— Bernard Temple

Na de voordracht is er tijd voor discussie. Orientalist prof. Edward G. Browne, Perzië-deskundige en voorzitter van de bijeenkomst, ziet in Temple weliswaar ‘een bijzonder sympathieke en oordeelkundige journalist’ maar twijfelt aan diens stelling. De notulist:

— ‘De voorzitter zei dat hij, hoewel hij een zeer grote genegenheid en bewondering koesterde voor de bábí’s, hij niet bereid was toe te geven dat zij slechts als hervormers van de Islam moesten worden beschouwd, of dat zij enige grote invloed hadden uitgeoefend op het tot stand brengen van de huidige nationale [Constitutionele] Beweging in Perzië.’ —

Journal of the Royal Society of Arts

De Franse bahá’í Hippolyte Dreyfus zit ook in de zaal en lijkt het daar niet helemaal mee eens. De notulist noteert:

— ‘De invloed van de bahá’ís op de Revolutie kon niet worden ontkend - een verklaring die hij meende te kunnen afleggen omdat hij in Teheran was ten tijde van de Revolutie, toen mohammedaanse geestelijken hun toevlucht zochten in Qum. Op dat moment waren zij vastbesloten om niet naar Teheran terug te keren, tenzij de Shah zelf naar hen toe kwam, zijn excuses aanbood en alle Europese functionarissen in dienst van de Regering ontsloeg. Het was beslist een anti-buitenlandse beweging. De bahá’ís vonden het jammer dat zo’n groot streven ontaardde in een sektarische en klerikale beweging, en vroegen daarom om een grondwet en om onderwijs; en dat waren in feite principes van het Bahaïsme.’ —

Journal of the Royal Society of Arts

Nadat ook anderen hun opmerkingen hebben gemaakt, verklaart Temple tenslotte dat ‘bij zulke grote discussies het moeilijk is om uit te maken wat oorzaak is en wat gevolg.’ En de notulist vervolgt:

— ‘Hij claimt voor het Bahaïsme niet meer dan dat het wellicht de meest in het oog springende en opmerkelijkste uiting is van het ontwaken van het Oosten, dat ongetwijfeld plaatsvindt, met name in het Islamitische Oosten. […] Voor zover hij een vergelijking maakt tussen de religie van Mohammed en het Bahaïsme, hoopt hij dat hij duidelijk heeft gemaakt dat hij geen bahá’í is, noch een apologeet van de Bahá’í religie of diens leringen; hij wil slechts, als reiziger, zijn observaties delen over de wederwaardigheden van de beweging in Perzië en haar betekenis.’ —

Journal of the Royal Society of Arts

Op voorstel van de voorzitter wordt Temple bedankt voor zijn lezing en de vergadering gesloten. Zijn voordracht wordt in mei gepubliceerd in het Journal of the Royal Society of Arts. In Teheran merkt Dr. Susan Moody daarover op:

— ‘In het tijdschrift van de Society of Arts te Londen is onlangs een interessant artikel gepubliceerd. Het is een volledige weergave van een lezing van dhr. Bernard Temple, die afgelopen winter enkele maanden in Teheran verbleef. Hij was een jaar in het Oosten, waar hij de Bahá’í Openbaring grondig bestudeerde, en de lezing is aan de Zaak gewijd. The London Spectator van 4 juni bevat een aardig overzicht van de lezing. Het vestigt de aandacht op het grootse werk dat wordt verricht. De heer Temple is een Jood en hoewel hij verklaart: ‘Ik ben geen Baha’i,’ toont zijn artikel een duidelijke en werkelijk vurige waardering voor de principes ervan, en daar hij rijkelijk citeert uit ‘De Verborgen Woorden’ en de volledige feiten en leringen geeft, deels door te citeren uit de boeken van Sydney Sprague, geeft hij aldus de essentie weer. Wij geloven dat zijn werk vruchtbaar zal zijn bij het leiden van velen die het Licht zoeken.’ —

— Susan I. Moody

Niet alleen The London Spectator maar ook andere Britse dagbladen, waaronder The Times doen verslag van de voordracht en die berichten worden zowel in Nederland als in Nederlands-Indië door diverse kranten opgepikt. Het Bataviaasch Nieuwsblad bijvoorbeeld schrijft:

— ‘In een vergadering van de Royal Society of Arts te Londen hield Bernard Temple een rede over het Bahaïsme, waarvan de Times het volgende verslag geeft: De Spreker zeide, dat Europa zich nog maar weinig rekenschap gaf van het opkomen ener nieuwe religieuze beweging, die in Perzië de naam Bahaïsme draagt. Maar niet alleen Perzië telt, Bahaïsten (Baha’is), een intellectuele vorm van het Bahaïsme heeft zijn aanhangers ook in Rusland, Duitsland, Frankrijk en Engeland, het aantal hunner in Londen is niet klein; kleinere kringen van geestverwanten zijn er in Manchester, Liverpool, Edinburg en Glasgow. Het Bahaïsme is een wereldbeweging, die men kortweg kan definiëren als het protestantisme van de Islam, gekant tegen het gezag van kerkhoofden en priesters. Bernard Temple kende aan deze beweging, voortgekomen uit de Perzische geest in zijn fijnheid en frisheid, een grote invloed toe op het internationalisme der toekomst.’ —

Bataviaasch Nieuwsblad, 22 juni 1910

En De Preanger-Bode vervolgt:

— ‘Er is in Perzië een nieuwe religie, het Bahaïsme ontstaan. Een vijfde der bevolking heeft de nieuwe leer, die in de laatste tijd aanmerkelijke vorderingen in het gehele Oosten heeft gemaakt, reeds omhelsd. Het getal der aanhangers bedraagt op het ogenblik meer dan twee miljoen. Men vindt ze zowel in Turkije en Egypte, als in het noorden van Voor-Indië. De nieuwe godsdienst omvat boeddhisten, shintoïsten, taoïsten, Perzische Joden, enz. In de westerse landen, vooral in Rusland, Duitsland, Frankrijk, de Verenigde Staten en in Engeland, heeft zich een soort van intellectueel Bahaïsme gevormd, dat reeds zeer vele aanhangers telt. In Groot Brittannië bestaan verscheiden belangrijke groepen: te London, Manchester, Liverpool, Edinburg en Glasgow. Het bahaïsme wordt voorgesteld als een soort van protestantisme van de Islam. Het is anti-paaps, anti-episcopaal, en anti-klerikaal, en heeft zich ten doel gesteld de hervorming van ’t islamisme. Velen zijn ervan overtuigd, dat de nieuwe leer weldra een universele invloed zal uitoefenen en dat haar politieke gevolgen eveneens belangrijk zijn zullen.’ —

De Preanger-Bode, 6 juli 1910

In de uitgestrekte Indische archipel is het Bahá’í Geloof op dat moment nog goeddeels onbekend. Er zijn, op een bevolking van naar schatting 35 miljoen mensen, hooguit een handjevol bahá’ís en dan nog uitsluitend op de eilanden Java, Celebes en Saleyer. Nee, na de berichtgeving over de moord op Násiri’d-Dín Sháh in mei 1896, waarbij de ‘sekte der Babis’ voor het eerst, maar summier en weinig nauwkeurig, ter sprake kwam, is dit voor het publiek in Nederlands-Indië eigenlijk pas de tweede wat uitvoeriger kennismaking met het Bahá’í Geloof.

Azie

Prof. Edward Granville Browne, 1912

Azie

Een vergadering van de Royal Society of Arts, 1903

Aschabad

Hippolyte Dreyfus, Laura Barney en mej. Lachenay met baha’is in Aschabad, 1906

Teheran

Dr. Susan Moody met Perzische bahá’í collega’s, Teheran 1909

Bronnen — Bernard Temple: ‘Persia and the regeneration of Islam’. In: Journal of the Royal Society of Arts - Vol. 58, No. 3001 (May 27, 1910), pp. 652-665; Algemeen Handelsblad 27 mei 1910; Bataviaasch Nieuwsblad 22 juni 1910; De Preanger-Bode 6 juli 1910; Baha’i News 20 augustus 1910; The Indian Biographical Dictionary, 1915; Moojan Momen [ed]: The Babi and Bahá’í Religions, 1844-1944, Some Contemporary Western Accounts - Oxford 1981 p. 366-368; Moojan Momen [ed]: Selections from the writings of E.G. Browne on the Babi and Baha’i Religions - Oxford 1987, p. 428-429; The British Newspaper Archive.

Lees ook: De koningin en prins van Boné en Politiek

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis