De Perzische Handels-Vereniging

Perzische Handels-Vereniging

Werknemers van De Perzische Handels-Vereniging (zie kist) te Isfahan, 1891

Nee, Ingenieur Frederik W. Conrad hoeft de Nederlandse Regering niet meer te overtuigen van het belang als hij, op 28 november 1857 tijdens de vergadering van de Natuurkundige Afdeling der Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam, een voordracht geeft over de mede door hem opgestelde plannen om de ‘landengte van Suez te doorgraven’.

— ‘De verwezenlijking van een der schoonste denkbeelden van onze tijd nadert met rasse schreden. De Rode en Middellandse zeeën, sinds eeuwen gescheiden, zullen weldra door een groot scheepvaartkanaal verenigd worden, waardoor aan de vloten van alle volken een nieuwe gemakkelijker en korter waterweg geopend wordt tussen het Oosten en het Westen der wereld. […] De [scheeps-]schroef, door stoom gedreven, doorklieft binnen weinige jaren alle zeeën der wereld. Hulp-stoomvermogen, met zeilvaart gepaard, beantwoordt in het vervolg aan al de vereisten van snelheid, van zekerheid en van weinige kostbaarheid, en de vooruitgang van de scheepsbouw en van de scheepvaart vordert vanzelf de opheffing van de slagboom, die nu nog in de kortste weg, het Oosten van het Westen gescheiden houdt.’ —

— Frederik W. Conrad

Conrad weet waarover hij spreekt. Toen Ferdinand de Lesseps, de voormalige Franse consul te Cairo (en Rotterdam), in 1854 het denkbeeld van een groot zeekanaal had opgevat, en daartoe de concessie had verkregen van Mohammed Saïd Pascha, de Onderkoning van Egypte, begreep hij dat een dergelijk project niet kon worden uitgevoerd ‘zonder in de eerste plaats de steun der wetenschap te hebben verkregen’. De Onderkoning had daarop verschillende regeringen van Europa uitgenodigd om de bekwaamste ingenieurs naar zijn land af te vaardigen. En de Nederlandse Regering had daarop de 54-jarige Frederik Willem Conrad, Hoofd-Ingenieur van Waterstaat en Directeur van de Hollandsche IJzeren Spoorwegenmaatschappij, opgedragen om deze ‘hoogst-vererende taak’ op zich te nemen. De uit negen ‘ingenieurs en zeevaartkundigen’ bestaande commissie (3 Britten, 2 Fransen, 1 Duitser, 1 Spanjaard, 1 Oostenrijker en 1 Nederlander) was op 30 oktober 1855 in Parijs voor het eerst bijeengekomen en Conrad was daarbij, mede vanwege zijn talenkennis, benoemd tot voorzitter. Aansluitend was hij in november naar Egypte gereisd ‘ten einde op het terrein zelf, de ontwerpen tot vereniging der beide zeeën te onderzoeken en de voornaamste grondbeginselen vast te stellen.’

Zowel in Den Haag als in Batavia ziet men niet alleen het grote voordeel van een ‘nieuwe weg naar Java’, maar ook een nieuwe mogelijkheid van directe handel met de Perzische Golf. Het besef van de noodzaak van een diplomatieke vertegenwoordiging ter plaatse groeit dan ook naarmate het werk in Egypte vordert. Begin 1868 wordt de dan 30-jarige Richard Charles Keun, de in Smyrna geboren zoon van de ‘directeur consulaire zaken’ bij de ambassade te Constantinopel, benoemd tot consul te Bushihr.

Als het Kanaal zijn voltooiing nadert, besluit men in Den Haag om vanuit Batavia Zr. Ms. Schroefstoomschip der 1-ste klasse Curaçao (1861), door het nieuwe kanaal te laten varen en bij de ingebruikname daarvan tegenwoordig te laten zijn. De commandant, Kapitein-luitenant Jonkheer Marten W. Bowier, krijgt echter nog een tweede opdracht:

— ‘Nadat genoemd stoomschip bij de opening van het Kanaal als vertegenwoordigende onze Oost-Indische bezittingen zal hebben geassisteerd, is aan de bevelhebber de belangrijke taak opgedragen, om te Jeddah [aan de Rode Zee] een consulaat te vestigen en vervolgens door het vertonen van de vlag langs de kust van Arabië en in de Perzische Golf onze handelsbelangen te steunen.’ —

Nieuwe Rotterdamsche Courant 2 oktober 1869

Op 17 november 1869 wordt de nieuwe doorvaart plechtig geopend. Prins Hendrik ‘de Zeevaarder’, broer van de koning, is er samen met zijn echtgenote Prinses Amalia en een klein gevolg, speciaal voor naar Port Said gereisd. In een door de Franse Keizerin Eugénie aangevoerde internationale stoet van gepavoiseerde schepen passeren de Prins en Prinses, aan boord van Zr. Ms. Raderstoomboot De Valk, het Kanaal, om op 20 november in Suez de trein terug naar Cairo en Alexandrië te nemen. Ook Conrad met zijn echtgenote en dochter doen dat.

Daarna is het aan Bowier om de passage in omgekeerde richting te maken. Maar omdat het kanaal nog niet overal genoeg diepte blijkt te hebben, moeten er eerst nog ‘mijnen, baggermolens en elevators’ aan te pas komen voordat het schip van 22 tot 27 november de doortocht kan maken.

— ‘De Curaçao was het enige vreemde stoomschip, dat van Indië kwam om de Europese marine uit die streken te vertegenwoordigen. Zij trok dus zeer de aandacht. […] Haar doorvaart was bovendien enigszins een waagstuk; zij ging iets te diep [4.95 m] voor de toenmalige toestand van het Kanaal. Daarom werd zij ook eerst onder de laatste toegelaten, toen de gehele [koninklijke] stoet ledigscheeps terugkeerde; er werd zelfs verteld dat zij een groot gedeelte van haar last van de achter- naar de voorsteven had moeten brengen.’ —

De Economist 1871

Na een verblijf in Port Said keert de Curaçao medio december weer terug naar de Rode Zee om vervolgens koers te zetten naar de Golf van Perzië. Op 17 maart 1870 gaat men op de rede van Bushihr voor anker. Blijkens een in de Java-bode gepubliceerde brief van ‘enige inwoners van Bushihr’ is het bezoek een groot succes:

— ‘De indruk, hier door de Curaçao te weeg gebracht is ongemeen en zeer gunstig voor het prestige van Nederland. Ten gevolge der innemende manieren van de commandant en het état-major en het goede gedrag der bemanning, ontstond hier veel sympathie, en op alle plaatsen in de Perzische Golf worden thans de Nederlanders geprezen, en koestert men de hoop hen terug te zien komen […]

De Oosterse volken en vooral de Perzianen worden voornamelijk geleid door de schijn en hun verbeelding. Oordelend naar het uiterlijk, schijnen zij te denken, dat Nederland niet onafhankelijk was, en het recht niet had een eigen vlag te voeren en dientengevolge sloegen zij weinig acht op diens vertegenwoordiger hier. […] De commandant Bowier, die dat bespeurde, en naar alles informatie nam, begreep de toestand spoedig. Twee officieren, de heren Adams en Bruyn, kwamen aan de wal, en binnen drie dagen was tot verbazing en bewondering van iedereen, nabij de zee in het Europesche kwartier, een fraaie vlaggenstok opgericht. Niemand had nog ooit zo flink zien werken als bij die gelegenheid door de bemanning van de Curaçao.

Toevallig trof de dag, bestemd voor de inwijding zamen met een groot nationaal godsdienstig feest in Perzië, genaamd “Naw Ruz”, hetgeen beschouwd werd als een goed voorteken. Omstreeks acht uur ’s-morgens landden 250 man van de Curaçao in goede orde voor het paleis van de Gouverneur, waar zich een detachement artillerie en een korps muziek bij hen aansloot. Voorafgegaan door de consul, de commandant en alle officieren, ging de colonne met ontrolde banier en slaande trom door de stad; onderweg voegde de Engelse consul zich bij hen en zo bereikten zij de vlaggenstok, waar het halve garnizoen met een ander muziekcorps reeds op hen wachtte. De vlag werd gehesen door een dek-officier, de Nederlandsche en Perzische troepen presenteerden de wapens en riepen: “Lang leve de Koning!” Daarna hield de commandant een toespraak en gaf de stok aan de consul over, waarna de plechtigheid was afgelopen. Niet alleen alle bewoners der stad, maar verscheiden duizenden landbewoners waren toegestroomd om deze ceremonie bij te wonen; de straten waren propvol en allen waren met de zaak zo ingenomen, dat niet de minste ongeregeldheid voorviel, wat anders in Perzië nog al eens gebeurt.’ —

Java-bode 1 oktober 1870

Middels consulaire rapporten aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag en aan de Kamer van Koophandel in Batavia geeft Keun economische en commerciële informatie om zo Nederlandse investeringen in Perzië aan te moedigen. Toch wil de handel niet goed op gang komen. En het is veelzeggend dat Násiru’d-Dín Sháh in 1873 bij zijn eerste ‘rondreis’ door Europa wèl Rusland, Duitsland, België, Engeland, Frankrijk, Oostenrijk en Italië bezoekt, maar Nederland overslaat.

Voor Keun, die in augustus van datzelfde jaar met verlof naar Den Haag komt, moet dat een beschamende constatering zijn. De diplomaat blijft echter wijzen op de kansen die Perzië biedt. En hij heeft succes. De industrieel Jacques C.P. Hotz, voormalig directeur van de IJzergieterij “De Prins van Oranje” te Den Haag (fabrikant van o.a. telegraafkabel), besluit om een handels-onderneming op te richten en zijn zoon en enig kind Albert naar Perzië te sturen. Nadat De Perzische Handels-Vereniging J.C.P. Hotz & Zoon een feit is geworden, neemt de 19-jarige Albert Hotz eind november 1874 vanuit Marseille de boot naar de Perzische Golf. Op het station van Lyon nemen vader en zoon afscheid. —‘Ik zie hem nog staan’, schrijft Albert jaren later, ‘leunend op zijn paraplu, mij met een ernstig gezicht naogend, terwijl de trein naar Marseille zich in beweging zet.’ De twee zullen elkaar niet meer terugzien.

Begin augustus 1875 — Albert Hotz heeft inmiddels zijn intrek genomen in Hollandabad, de woning van Keun even buiten Bushihr, maar was in juli wegens het plotseling overlijden van zijn vader voor een kort verblijf naar Nederland teruggekeerd — melden de dagbladen in de rubriek ‘Scheepstijdingen’:

— ‘Rotterdam, 2 augustus. Heden vertrok van hier het Nederlandse barkschip “Soerabaja Packet”, kapitein Verduin, naar Perzië. Het schip is bevracht voor rekening der Perzische Handels-Vereniging J. C. P. Hotz & Zn. alhier en is het eerste schip, dat direct van Nederland naar Perzië vertrekt. Nimmer is vanuit Nederland een schip direct naar Perzië bevracht geworden.’ —

Het Vaderland 4 augustus 1875

Albert Hotz zal in de komende jaren niet alleen in Bushihr, maar ook in Shiraz, Yazd, Isfahan en Teheran agentschappen van zijn Perzische Handels-Vereniging vestigen. De leiding daarvan geeft hij in handen van landgenoten. En zo kan het gebeuren dat Johan Collignon, Cornelis Prins en Henri Dunlop de eerste Nederlanders worden die in contact komen met volgelingen van Báb.

Ir. Frederik Willem Conrad

Ir. Frederik Willem Conrad (1800-1870), 1860

Kapitein-luitenant Bowier

Kapitein-luitenant Jonkheer Marten Wilhelmus Bowier (1822-1889), 1870

Schroefstoomschip

Een schroefstoomschip, zoals de Curaçao, bij de opening van het Suezkanaal te Port Said, 16 november 1869

Perzische Handels-Vereniging

Albertus (Albert) Paulus Hermanus Hotz (1855-1930), 1874

Bushihr

Vlaggenmast aan de kade van Bushihr, c.1880

Perzische Handels-Vereniging

Hollandabad, de ambtswoning van Consul Richard C. Keun even buiten Bushihr, 1890

Bronnen — Algemeen Handelsblad 5 oktober 1855; Nederlandsche Staatscourant 27 november 1857; F.W. Conrad: Over de doorgraving der landengte van Suez, met eene tabel en zes kaarten. - Amsterdam 1858; Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad 19 juni 1869; Nieuwe Rotterdamsche Courant 2 oktober 1869; Algemeen Handelsblad 20 november 1869; Het Vaderland 23 november 1869; Nieuwe Rotterdamsche Courant 30 november 1869; Utrechtsch Provinciaal en Stedelijk Dagblad 2 december 1869; Java-bode 1 oktober 1870; Mr. N. J. Den Tex: ‘Onze handel in de Perzische Golf en in de Rode Zee’. In: De Economist. Amsterdam 1871; De Tijd: godsdienstig-staatkundig dagblad 27 maart 1873; Nederlandsche Staatscourant 6 oktober 1874; Het Vaderland 4 augustus 1875; Dagblad van Zuidholland en ’s-Gravenhage 31 maart 1880; Theresia Engelberts: Een Pers uit een vreemd Land, levensschets van Albertus Paulus Hermanus Hotz - Den Haag 1999; Willem Floor: ‘Dutch-Persian Relations’ (2013) In: Encyclopaedia Iranica; Nationaal Archief: Scheepsjournalen van het Ministerie van Marine, archiefnr. 2.12.03, inv. nr. 959 (Curaçao); Koninklijke Verzamelingen; Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis; Rijksmuseum.

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis