Professor W.E.B. Du Bois
Professor W.E.B. Du Bois
De Afro-Amerikaanse historicus, politiek econoom en rassen-emancipator Professor W.E.B. Du Bois uit New York kent ‘Abdu’l-Bahá en zijn visie zeker al sinds 1910. Niet alleen had zijn medestander de jurist en bahá’í Louis G. Gregory hem er dat jaar een boek over toegestuurd — ‘Ik wil u hartelijk bedanken voor het boek over het Bahaïsme dat u mij hebt gestuurd, en ik zal het met veel plezier lezen’ — maar Du Bois was de Bahá’í idealen het jaar daarop ook tegengekomen op het mede door hemzelf georganiseerde eerste Universal Races Congress (Wereld Rassen Congres) in Londen.
Als ‘Abdu’l-Bahá in 1912 in New York aan Zijn reis door Noord-Amerika begint, staat Du Bois daar bekend als auteur van het boek The Souls of Black Folks (De Ziel van Zwarte Mensen), medeoprichter van de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP - Nationale Vereniging voor de Vooruitgang van Gekleurde Mensen) en hoofdredacteur van The Crisis, het (nog steeds bestaande) maandblad van de vereniging. Met een oplage van 22.000 exemplaren (in 1912) is de boodschap: — ‘Zwarten (Negroes) moeten zichzelf emanciperen door het verwerven van rijkdom. Maar […] intellectuele emancipatie dient gelijke tred te houden met deze economische onafhankelijkheid.’
Bijna 50 jaar na President Lincoln’s Emancipatie Proclamatie (1863), waarmee er formeel een einde was gekomen aan de slavernij, zijn de Verenigde Staten nog ver af van het Bahá’í ideaal van rassengelijkheid. Zwarte Amerikanen, hoewel bevrijd uit de onderdrukking van slavernij, worden bijna overal beschouwd als biologisch en cultureel minderwaardig aan Witten. — ‘Zij leven momenteel onder een systeem van theoretische vrijheid, maar die wordt in de praktijk ingeperkt door welomschreven wettelijke bepalingen en door gewoonte’, aldus Du Bois in 1911. En hij vervolgt: — ‘Hun situatie is het meest schrijnend in de Zuidelijke Staten, waar zij te lijden hebben onder bestuurlijke onbekwaamheid, corruptie in de rechtszaal, economische beperkingen, openlijke onbeleefdheden enz.’ — En dan noemt Du Bois nog niet eens de verschrikkelijke statistiek dat er gemiddeld iedere vier dagen een Zwarte door Witte segregationists (rassen-scheiders) wordt gelyncht.
Gezien deze situatie is het misschien wel vanzelfsprekend dat ‘Abdu’l-Bahá op dinsdagavond 30 april 1912 tijdens Zijn verblijf in Chicago de openingstoespraak houdt op de slotzitting van de vierde jaarlijkse conferentie van de NAACP. Alle 700 zitplaatsen in de Handel Hall zijn bezet. — ‘De laatste avond bood een aanblik waarvoor men een verre reis over zou hebben om die te zien. […] Als opening […] van deze opmerkelijke bijeenkomst was er een toespraak van ‘Abdul Bahá […] Geen wonder dat zo’n duizend teleurgestelde mensen niet eens een staanplaats in de zaal konden krijgen,’ aldus The Crisis.
Met de woorden van Genesis als uitgangspunt benadrukt ‘Abdu’l-Bahá die avond dat mensen geschapen zijn naar het evenbeeld van God. En dat die gelijkenis niet is gebaseerd op huidskleur, maar op goddelijke deugden.
Van de tientallen voordrachten die op de driedaagse conferentie werden gegeven, kiest Du Bois de toespraak van ‘Abdu’l-Bahá (en die van nog slechts twee anderen) uit voor publicatie in The Crisis.
— ‘God heeft in de Bijbel, het Oude Testament, verklaard: “Wij hebben de mens geschapen naar Ons evenbeeld en gelijkenis.” Deze uitspraak verwijst naar het feit dat de mens in een bepaald opzicht op God lijkt. Deze mens die het evenbeeld en de gelijkenis van God wordt genoemd — laten we eens uitzoeken waarin en hoe die het beeld en de gelijkenis van de Heer is, en wat de norm of het criterium is waaraan die [gelijkenis] kan worden afgemeten.
Als een mens rijkdom bezit, kunnen we die persoon dan een evenbeeld en gelijkenis van God noemen? Of is menselijk aanzien het criterium waardoor die het evenbeeld van God kan worden genoemd? Of kunnen we een kleurentest als criterium toepassen en zeggen dat die en die een bepaalde tint heeft en daarom het evenbeeld van God is? Kunnen we bijvoorbeeld zeggen dat een man die groen van kleur is een afbeelding van God is? Of kunnen we een ander onderscheid maken en zeggen dat iemand die wit is, nog meer een beeld van God is? Is alleen de witte kleur het criterium om een mens te beoordelen? En moeten wij zo’n verregaande uitspraak doen? Of is het juist redelijk om voor de donkere kleur te kiezen? Stel dat we zeggen dat een gekleurd mens uiteindelijk het evenbeeld en de gelijkenis is, louter vanwege diens kleur, of de mens met de rode huid, zal díe dan het evenbeeld en de gelijkenis van God zijn? Of zullen wij het gele ras tot schepping verklaren en daarmee tot evenbeeld en gelijkenis van God? En zo komen wij [al vragend] tot de conclusie dat kleuren niet belangrijk zijn.
Kleuren zijn een toevalligheid. Wat essentieel is, is het humanitaire aspect. Dát is de manifestatie van goddelijke deugden en barmhartige vermogens. Dát is het Eeuwige Leven. Dát is de doop door de Heilige Geest. Laat het daarom algemeen bekend zijn dat kleur niet van belang is. De mens, die het evenbeeld en de gelijkenis van God is, die de Manifestatie van Gods gaven is, is aanvaardbaar aan de drempel van God, wat zijn kleur ook moge zijn. Laat die blauw van kleur zijn, of wit, of groen, of bruin, het maakt niet uit. Men moet de mens niet louter vanwege lichamelijke eigenschappen ‘mens’ noemen. De mens moet worden beoordeeld naar zijn intelligentie en geest. En omdat zij naar geest en verstand moet worden beoordeeld, laat dát dan het enige criterium zijn. Dát is het evenbeeld van God.
Wat u betreft, hier in dit land, is er een belangrijk punt van overeenkomst, namelijk patriottisme. Dat hebt u beiden [Zwart en Wit] gemeen. En vanuit het standpunt van taal bezien: u deelt die, u spreekt beiden één taal. En u hebt dezelfde beschaving gemeen. En nu, met deze talrijke punten van verwantschap en slechts dat ene verschilpunt, dat bovendien van het minste belang is, namelijk dat van kleur, staat u toe dat dit kleinste van alle verschillen, kleur, u verdeelt?
Bezien vanuit het lichaam: u hebt dat gemeen. Alle vijf zintuigen en tastbare eigenschappen van de mens deelt u. Wat intelligentie betreft: u bent daar beiden mee begiftigd. Patriottisme komt bij u beiden voor. Vanuit het oogpunt van taal is er overeenkomst. Uw beschaving is één en dezelfde. Vanuit het standpunt van religie bent u één en dezelfde. Er is slechts één punt van onderscheid, en dat is kleur. Is het gepast, is het betamelijk, met al deze overeenkomsten, dat er door dit minste punt van onderscheid of verschil, enige scheiding of ongelijkheid moet zijn? Natuurlijk niet! God is niet tevreden, noch is enig intelligent mens tevreden, of enig redelijk mens bereid om daarover een meningsverschil te hebben.
Zijne Heiligheid, Bahá’u’lláh, heeft aan de wereld de Eenheid der mensheid verkondigd. Hij heeft de verschillende naties en uiteenlopende sekten en geloofsovertuigingen ertoe gebracht zich te verenigen, en Hij heeft verklaard dat het verschil in kleur binnen het mensenrijk gelijk is aan de verschillen tussen bloemen, aan de bonte verscheidenheid van bloemen in een tuin. Als u een tuin binnengaat, ziet u gele bloemen, witte bloemen, donkere, bonte bloemen, en rode bloemen, bijvoorbeeld, in de grootst mogelijke tederheid en schoonheid stralen. En elk geeft door verschil charme aan de ander. Dit verschil in het mensenrijk is daarmee vergelijkbaar. En zou u nu een tuin worden binnengeleid waar alle bloemen dezelfde tint en kleur zouden hebben … wat saai zou dat zijn! —
— ‘Abdu’l-Bahá in The Crisis juni 1912
Du Bois doet nog iets opvallends. Om de vooruitgang van Zwarten aan te tonen en te stimuleren, had hij het afgelopen jaar een nieuwe rubriek aan zijn tijdschrift toegevoegd: ‘Mannen van de Maand’ — korte biografische schetsen met foto van individuele zwarte mannen (en een enkele vrouw) die in welvaart en status de rassen-barrière hadden doorbroken. In het eerst-volgende nummer na de conferentie wijdt hij deze rubriek van inspirerende voorbeelden geheel aan ‘Abdu’l-Bahá. Du Bois maakt onder andere duidelijk dat de ‘Perzische Leraar’ geen rassenscheiding (segregation) kent. Hij schrijft:
— ‘Op 12 april arriveerde ‘Abdu’l-Bahá, het hoofd van de religieuze beweging die bekend staat als het Bahaïsme, in Amerika om Zijn snel groeiende groep volgelingen te bezoeken. Zijn komst is van bijzonder belang voor diegenen onder ons die in de broederschap der mensheid geloven, want dat is de leerstelling die de bahá’ís boven alle andere benadrukken. […]
In ‘Abdu’l-Bahá’s huis in Akka zijn alle mensen welkom. Pers, Afrikaan, Fransman, Amerikaan - zij ontmoeten elkaar allen als broeders voor de Meester. Hij is de meest gulle en gastvrije van alle mensen, en iedereen is welkom aan Zijn tafel. […] En natuurlijk is Hij geïnteresseerd in de kwestie van rassenvooroordeel in dit land, waar Hij zoveel discipelen heeft. […]’ —
— Du Bois in The Crisis mei 1912
Als ‘Abdu’l-Bahá in november 1921 overlijdt, vat The Crisis het droeve nieuws in één zin samen: — ‘Abdu’l-Bahá is bevrijdt uit het Leven dat Hij trachtte te bevrijden van racistische en nationalistische vooroordelen.’
De vooraanstaande rassen-emancipator houdt de rest van zijn leven ‘groot respect voor ‘Abdu’l-Bahá en voor Zijn beweging’. Mede onder Diens invloed gaat Du Bois inzien dat rijkdom en intellectuele ontwikkeling niet bepalend zijn voor de waarde van een mens, noch voor de mate waarin Zwarten door Witten worden geaccepteerd. Het is weliswaar goed als Zwarten zich scholen en ontwikkelen — hun door drie eeuwen slavernij opgelopen maatschappelijke achterstand wegwerken — maar dat geldt evenzeer voor hun Witte landgenoten. Ook zij moeten zichzelf ontwikkelen. Ook zij hebben iets ‘weg te werken’. Want het zijn hun door politiek en economisch eigenbelang ingegeven racistische vooroordelen die de tweedeling consolideren. En die vooroordelen zijn geen vormen van naïeve onwetendheid (of haat) die anderen voor hen kunnen overwinnen. In feite heeft elk mens, ongeacht huidskleur, de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan de opbouw van een rechtvaardige samenleving naar het evenbeeld van God.
William Edward Burghardt Du Bois, 1868-1963
(Atlanta University 1909)
Gedelegeerden naar de 4-de jaarlijkse conferentie van de NAACP in Chicago, 28-30 april 1912, Du Bois rechts bij de muur.
Men of the Month, The Crisis mei 1912
De Broederschap der Mensheid, The Crisis juni 1912
Bronnen — The Crisis september 1911; Star of the West 17 Mei 1912; The Crisis mei 1912; The Crisis juni 1912; The Crisis februari 1922; Robert Stockman: ‘Abdu’l-Bahá in America - Wilmette 2012; Christofer Buck: ‘The Interracial “Bahá’í Movement” and the Black Intelligentsia: The Case of W. E. B. Du Bois.’ In: Journal of Religious History - Vol. 36, No. 4, December 2012; Jonathan Menon: Along the Color Line - 239 Days in America - 2012; ‘Abdu’l-Bahá: The Promulgation of Universal Peace - Bahá’í Reference Library; Guy Emerson Mount: ‘W.E.B. Du Bois and the Bahá’í Faith’. In: Black Perspectives - 16 oktober 2016 - The African American Intellectual History Society (AAIHS); Ibram X. Kendi: Stamped from the Beginning - New York 2016; New York Public Library: foto’s; UMassAmherst (Credo) - W.E.B. Du Bois Papers; Modernist Journals Project: jaargangen van The Crisis; Susan Poppa Tower: ‘Abdu’l-Baha’s Call for Race Unity in America, 1912 – Ohio Baha’i; Online Etymology Dictionary.
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht