Het Ruhi Leerplan

Ruhi leerplan

Ruhi boeken

Voor de groei van de internationale Bahá’í-gemeenschap wijst het Universele Huis van Gerechtigheid eind 1995 per brief aan alle nationale geestelijke raden op de noodzaak van gestructureerde leerplannen. Het schrijft: — ‘Grootschalige groei vereist aanhoudende consolidatiemaatregelen. Er is dringend behoefte aan formeel uitgevoerde trainingsprogramma’s via instituten en andere leercentra.’ —

De Nederlandse Bahá’í-gemeenschap kent op dat moment al een eigen ‘educatieve instelling’. Na de ingebruikname van De Poort is het conferentieoord eind 1989 de thuisbasis geworden voor het Tahirih Instituut, een stichting die de bahá’í waarden en kwaliteiten wil bevorderen door middel van cursussen, lezingen en bijeenkomsten. Zo organiseert het instituut al enige jaren de Bahá’í zomer- en winterscholen.

Daarbij is van een formeel trainingsprogramma of een vast leerplan echter geen sprake, en misschien is het daarom dat de Nationale Geestelijke Raad in augustus 1997 besluit tot de oprichting van een nieuw Nationaal Trainingsinstituut dat een leerplan met bijbehorend studiemateriaal moet gaan ontwikkelen. Dat dit geen eenvoudige opgave is blijkt wel als er een jaar later nog geen concreet resultaat is. Omdat dit probleem ook in andere Europese landen speelt, organiseert men in oktober 1998 te Langenhain in Duitsland een conferentie over het onderwerp. Alle Europese nationale trainingsinstituten, de nationale geestelijke raden en de raadgevers zijn er vertegenwoordigd; in totaal 80 mensen uit 14 landen.

Er lijkt schot in het project te komen. In de maanden maart en april 1999 organiseert het Nationaal Trainingsinstituut in De Poort een eerste serie van drie opeenvolgende cursussen: ‘spiritualiteit, onderricht, en spirituele opvoeding’. Maar na een goede start blijkt continuïteit, zowel in docenten als in lesmateriaal, een probleem.

Nog datzelfde jaar schiet het Internationaal Onderrichtscentrum (1973) vanuit Haifa te hulp met een kant-en-klaar en beproefd leerplan, inclusief studiemateriaal. Het Nationaal Trainingsinstituut rapporteert daarover in Bahá’í Berichten:

— ‘De op dit moment meest praktische en krachtige weg is, naar het inzicht van het Internationaal Onderrichtscentrum, die van het Ruhi Instituut. De middelen en vormen die het Ruhi Instituut heeft ontwikkeld zijn aan te passen aan ieder land of iedere groep die ermee gaat werken. […] Dit jaar zijn er alleen al in Noord-Europa vlak na elkaar drie belangrijke trainingsprogramma’s gegeven om mensen op te leiden, zodat die in eigen land zelf mensen kunnen gaan opleiden tot studiebegeleider. […] Dhr. A. heeft deze afgelopen zomer een training in Liverpool gevolgd […] hij is vier dagen na terugkomst in Nederland, tijdens de zomerschool, de eerste cursus voor ‘studiebegeleiders’ gestart. Er waren direct al 14 deelnemers die met enthousiasme de cursus hebben doorlopen. Ook zij zijn nu al bezig met het starten van ‘leerkringen’. Een leerkring is een groep van tussen de zes en tien personen die met een bepaalde regelmaat bij elkaar komt en samen met een studiebegeleider gaat werken met een van de boeken van het Ruhi Instituut. […] Het Nationaal Trainingsinstituut biedt u vanaf nu [oktober 1999] de mogelijkheid om deel te nemen aan de training voor studiebegeleider.’ —

Wat is dit Ruhi Instituut? — Vanwege de snelle groei van de Bahá’í-gemeenschap in Colombia was daar, vanaf de zeventiger jaren van de vorige eeuw, in de praktijk en met vallen en opstaan, een leerplan met lesmateriaal ontwikkeld dat in staat bleek om grote aantallen bahá’ís te verdiepen in het Geloof en hen dienstbaar te maken aan hun gemeenschap. Dit project van enkele individuele gelovigen was in 1976 vernoemd naar de een jaar tevoren overleden vader van een van de initiatiefnemers: Ruhi Arbab. In 1988 was het Ruhi Instituut een stichting geworden waarvan het bestuur door de Nationale Geestelijke Raad van de Bahá’ís van Colombia werd benoemd.

Het Ruhi curriculum was vastgelegd in een serie van zeven boekjes (later meer) die elk, in circa 100 pagina’s, een ‘pad van dienstbaarheid’ aangaven voor een ‘leerkring’ van zes tot tien deelnemers. Elk zogenoemd ‘Ruhi-boek’, met een thema als Bespiegelingen over het Leven van de Geest; Opstaan om te Dienen; Kinderklassen geven; De Tweeling Manifestaties; Het Vrijmaken van de Krachten van de Jeugd; Het Onderrichten van de Zaak; en Samen dienstbaar zijn, was in feite een afgeronde doe-het-samen cursus. De leerkring had wel een ‘begeleider’ maar die was louter organisator en voorzitter, en uitdrukkelijk geen docent, instructeur of expert. De deelnemers onderwezen elkaar - leren door deelnemen.

Terug naar Nederland. — Nadat de eerste leerkring-begeleiders zijn getraind in de ‘Ruhi-methode’, starten eind 1999 de eerste leerkringen. En enkele maanden later, op zondag 4 juni 2000, is er in De Poort een, door het National Trainingsinstituut georganiseerde, ‘nationale Ruhi-Dag’ waar men kennis kan maken met de nieuwe manier van leren. Eén van de 65 deelnemers schrijft daarover in Bahá’í Berichten:

— ‘Bij deze methode ga je helemaal op in de tekst. Door middel van vragen over deze tekst ga je helemaal de diepte in. Je blijft niet (of maximaal zéér minimaal) stilstaan bij je gevoel of eigen beeld over de inhoud. Da’s even wennen, maar het prettige is dat deze zaken je dan niet afleiden van dat waar het werkelijk om gaat. […] Wat ook geweldig is, is dat er in Nederland al 32 leerkring-begeleiders zijn en dat er al heel veel leerkringen zijn gestart.’ —

In zijn verslag over het bahá’í jaar 157 (2000-2001) meldt de Nationale Geestelijke Raad: — ‘Het begrip ‘training en trainingsinstituut’ […] wordt steeds duidelijker en krijgt meer vorm. […] Op dit moment worden de trainingen gegeven met behulp van leerkringen en een serie cursussen die is gebaseerd op de Ruhi-methode. […] Tot nu toe zijn er 36 leerkringen verspreid over het land.’ —

Uiteindelijk kiest de grote meerderheid van de nationale geestelijke raden voor het cursusmateriaal van het Ruhi Instituut. — ‘Dit heeft het bijkomende voordeel gehad dat hetzelfde materiaal in vele talen is vertaald, en dat, waarheen bahá’ís ook reizen, zij andere vrienden vinden die hetzelfde pad volgen en bekend zijn met dezelfde boeken en methoden.’ — aldus het Universele Huis van Gerechtigheid in zijn Ridván Boodschap van 2004.

Terugblikkend schrijft het Huis verder:

— ‘Toen wij in onze boodschap van 26 december 1995 de noodzaak van een formeel trainingsprogramma onderstreepten, waren wij ons ervan bewust dat het materiaal van het Ruhi Instituut bepaalde onderdelen bevatte die overeenkwamen met de vereisten van een dergelijk curriculum. Wij waren echter van mening dat op dat moment de opgedane ervaringen onze aanbeveling aan alle trainingsinstituten over de hele wereld om gebruik te maken van dit specifieke materiaal niet konden rechtvaardigen. Daarom moedigden wij […] de Nationale Geestelijke Raden en Raadgevers aan om de trainingsinstituten in de gelegenheid te stellen om een curriculum te volgen zoals zij dat geschikt achtten. Toch lieten wij, ons bewust van de inherente moeilijkheid van het creëren van veelomvattende programma’s, herhaaldelijk de mening horen dat met de uitvoering van plannen niet moest worden gewacht op tijdrovende besluitvorming over de kwestie van het curriculum en dat materiaal dat direct beschikbaar was gebruikt moest worden. De beschikbaarheid van dergelijk materiaal was [echter] over de hele wereld beperkt en Nationale Geestelijke Raden en instituutsbesturen begonnen gebruik te maken van de boeken van het Ruhi Instituut nadat zij deze, vaak via de Raadgevers, hadden leren kennen.’ […] Wij zijn tot de conclusie gekomen dat de boeken van het Ruhi Instituut overal voor de instituten de hoofdreeks van cursussen moeten vormen.’ —

*

Bronnen — Farzam Arbab: Learning About Growth, the Story of the Ruhi Institute and Large-scale Expansion of the Bahá'í Faith in Colombia - Florida 1991; Bahá’í Berichten 31 dec. 1989; Idem 17 sept. 1997; Idem 18 nov. 1998; Idem 20 jan. 1999; Idem 15 sept 1999; Idem 13 okt. 1999; Idem 15 dec. 1999; Idem 21 juni 2000; Universele Huis van Gerechtigheid, Ridvan Boodschap 2004; Universele Huis van Gerechtigheid aan alle Nationale Geestelijke Raden, brief 28 dec. 2005.

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis