St. Jean d'Acre en Caiffa
St. Jean d’Acre
Als Bahá’u’lláh en de Zijnen op 10 augustus 1868 met sloepen bij Haifa aan land worden gebracht, wonen daar slechts acht Nederlanders; allen leden van dezelfde Joodse familie Léon uit Smyrna (nu Izmir).
De Ottomaanse provincie ‘Palestina’ heeft voor Nederland in die tijd slechts betekenis als bestemming voor bedevaartgangers. Hun aantal is weliswaar miniem, maar wel groeiende en daarom had de regering eind 1856 besloten om de consul in Beiroet de mogelijkheid te geven om zowel in Jaffa als in Haifa een honoraire, dat wil zeggen onbetaalde, ‘consulaire agent’ aan te stellen. Voor de regio ‘St. Jean d’Acre en Caïffa’ was dat toen de heer Rafaël Abram Léon geworden.
Economisch gezien telt het gebied voor Nederland niet mee. In zijn verslag van 10 november 1864 rapporteert Léon (in het Frans) dat er sinds zijn aanstelling slechts twee Nederlandse schepen de baai hebben aangedaan. Voor andere nationaliteiten ligt dat anders: per maand vier Oostenrijkse, vier Russische en drie stoomschepen uit Liverpool. En tijdens de oogst van sesam en katoen komen daar nog vijf tot zes stoomschepen uit Marseille bij. Daarnaast liggen er voortdurend Franse en Engelse oorlogsbodems op de rede. ‘Ten dienste van deze scheepvaart werd op de top van de Karmel Kaap onlangs een roterende vuurtoren gebouwd.’
Léon meldt dat Akka wordt bevolkt door 10.500 tot 11.000 zielen, waaronder bijna 8.000 moslims, 2.000 tot 2.500 christenen en 300 Israëlieten. De vestingstad telt bovendien 300 soldaten en de citadel nog eens 250 artilleristen. Economisch gezien vormt Akka één geheel met het kleinere en nieuwere Haifa. Daar wonen zo’n 3.000 mensen, d.w.z. 1.200 christenen, 1.000 moslims en 800 Israëlieten. Te voet bedraagt de afstand Haifa-Akka drie uur.
De bevolking rond de baai houdt zich over het algemeen bezig met de handel in landbouwproducten uit de verre omgeving: tarwe, sesam, katoen, gerst, maïs, wol en olijfolie. Daardoor komen er in de oogsttijd soms tot wel 4.000 kamelen per dag aan. Met uitzondering van twee pottenbakkerijen die werken voor de plaatselijke markt, en een kleine leerlooierij, is er geen industrie. ‘Momenteel bouwt men in Haifa een fabriek om katoen te verwerken.’
‘Producten uit Nederland die hier geconsumeerd kunnen worden, hoewel in beperkte hoeveelheden, zijn: suiker, koffie, indigo, stearinekaarsen en stoffen, maar ik herhaal, de consumptie zal beperkt zijn gezien de kleine omvang van het land,’ aldus Léon.
Het ontwikkelingsniveau van de bevolking is niet hoog. Door de overheid georganiseerd onderwijs ontbreekt. Wel onderhouden de Griekse en katholieke kloosters op hun kosten kleine schooltjes. De Franse nonnen uit Nazareth bouwden een klooster en een school in Haifa en ook een school voor inheemse meisjes in Akka. Protestante scholen en predikanten zijn er niet.
Consulair agent Léon zal tot 1883 in functie blijven. Voor zover bekend merkt hij de internering van de Perzische bannelingen te Akka niet op.
Het strand met in de verte St. Jean d’Acre (Akka), 1948
Het aquaduct van Akka gezien vanuit het noordoosten, 1873
Let op de schaduw van de fotograaf en zijn camera
Vestingmuur van Akka met in de verte het Carmel-gebergte, 1948
Haifa gezien vanuit het westen, 1873
Bronnen — Inventaris van het archief van het Nederlandse Consulaat(-Generaal) te Beiroet (Libanon), 1853-1910; Nederlandsche Staatscourant 24 febr. 1865; Felix Bonfils: Souveniers d’Orient, Album Pittoresque des Sites, Villes et Ruines les plus remarquable de la Terre-Sainte - 1878; Nationaal Archief - Den Haag: fotocollectie Willem van de Poll.
Ga terug naar: Geschiedenis in vogelvlucht