Tinco Lycklama a Nijeholt

Tinco Lycklama à Nijeholt

Tinco Lycklama à Nijeholt 1869

Jonkheer Tinco Martinus Lycklama à Nijeholt (1837-1900) behoort tot de welgestelde Friese adel en die achtergrond geeft hem ‘de lust en de middelen’ om veel te reizen. Zo begint hij in april 1865 vanuit Parijs aan een ruim drie jaar durende expeditie naar de Oriënt - ‘het onderwerp van mijn studie en mijn dromen’.

Via Berlijn, Sint Petersburg, Moskou, Astrakan, Baku en Tbilisi bereikt hij in maart 1866 de Perzische grens. Na een bezoek aan Tabriz en Zanján verblijft hij enkele maanden in Teheran om in oktober door te reizen naar Isfahan, Shiraz en Búshihr. Per stoomschip gaat hij vervolgens naar Bagdad waar hij overwintert. In de lente keert hij via Kirmanshah en Hamadan terug naar de Perzische hoofdstad, waar hij opnieuw tot de herfst blijft. Hij reist vervolgens naar Mosoel en bereikt via Diyarbekir en Aleppo, in de lente van 1868, Beiroet. Van daaruit maakt hij een twee maanden durende excursie naar het Heilige Land.

In september begint Lycklama aan de terugreis. Vanuit Beiroet vaart hij over de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de Donau naar Wenen om er de trein naar Parijs te nemen. Op 5 oktober is hij terug in Beesterzwaag, zijn geboortedorp. Daar richt hij een ‘Museum van Oudheden en Oosterse Voorwerpen’ in voor de meer dan 700 objecten die hij tijdens zijn reis heeft verzameld. En werkt hij zijn aantekeningen uit tot een ruim 2.000 pagina’s tellend, in het Frans geschreven, reisverslag. Begin maart 1872 is het zover en kan de Leeuwarder Courant melden:

— ‘Met grote belangstelling namen wij kennis van het bericht, dat jhr. T. M. Lycklama à Nijeholt, die drie jaren lang het Oosten: Rusland, Perzië, Mesopotamië, Kurdistan, Syrië, Palestina en Turkije bereisd heeft, een zaakrijke en schilderachtige beschrijving van deze reis ter perse gelegd heeft en eerstdaags zal uitgeven. De voorrede, die, bij wijze van prospectus, in de boekhandel verspreid is, legt onwillekeurig een allergunstigste getuigenis af van de wijze, waarop jhr. Lycklama zijn taak heeft opgevat. Zij is met een eenvoudigheid gesteld, die geenszins warmte van voordracht uitsluit; er heerst een orde in, die volledigheid en waarheidsliefde schijnt te waarborgen in de impressions de voyage door de aanzienlijke reiziger ons te leveren. De lust en de middelen hebben hier niet ontbroken, om door een vaak tamelijk lang uitgestrekt verblijf, in de verschillende plaatsen, die hij bezocht heeft, alles wat er eigenaardig was, op te merken en te verzamelen. Het museum, voor het overige, dat jhr. Lycklama, op zijn buitenverblijf in onze provincie gesticht heeft, biedt de bijlagen aan tot een studie, welke ons in de aangenaamste vormen door de schrijver zal worden ten beste gegeven. Hunne majesteiten onze geëerbiedigde koning en koningin hebben van hun belangstelling in bovengenoemd werk door hun intekening doen blijken.’ —

Leeuwarder Courant, 10 maart 1872

Bábís & Babisme

In zijn reisverslag wijdt Lycklama als eerste Nederlander ook enkele pagina’s aan het ‘Babisme’. Die beginnen bij zijn beschrijving van Zanján - ‘het toevluchtsoord [in 1850] van de sektariërs bekend onder de naam Bábís.’

— ‘In 1843 was in Shiraz, in het zuiden, een onverschrokken hervormer van het moslimgeloof verschenen, Mírzá-‘Alí-Muhammed, die beweerde af te stammen van Muhammed, via Imám Husayn de zoon van ‘Alí, wat in Perzië een siyyid wordt genoemd, of afstammeling van de familie van de Profeet. Na een jeugd in studie te hebben doorgebracht en gekenmerkt door alle uiterlijkheden van grote deugdzaamheid, begon Mírzá-‘Alí-Muhammed, amper twintig jaar oud, en na terugkomst van een reis naar Mekka, te prediken tegen de verdorvenheid, onwetendheid en hebzucht der moslimpriesters of mullahs. Deze aanvallen tegen de officiële en orthodoxe kerk hadden groot succes. […]
De jonge openbaarder nam de naam Báb aan, die in zijn denkwereld ‘Deur’ betekende (door welke alléén men de kennis van God kan bereiken); en vandaar dat, voor zijn leer de naam van Babisme en voor zijn volgelingen die van Bábís, al snel populair werd door het snelle succes van het nieuwe geloof. De Báb bracht ook vernieuwing in de nationale gebruiken en gewoonten: om slechts twee voorbeelden in dezelfde lijn, maar van ongetwijfeld ongelijk belang, te noemen: hij sprak zich uit tegen de polygamie, terwijl hij de vrouw onthief van de verplichting om alleen gesluierd naar buiten te gaan.
In een korte tijd van vier jaar, boekte het Babisme, zoals ik al zei, de meest verbazingwekkende vooruitgang, dankzij zijn vurige bekeringsijver en de gerechtvaardigde impopulariteit der mullahs. Ware apostelen gingen overal prediken, zelfs onder de ogen van de regering, die eerst onverschillig was voor deze beweging daar men die zag als een oplaaien van religieuze meningsverschillen. In Isfahan, Káshán, Hamadán, Qasvín, Zanján, Mázindarán en Khurásán vonden dagelijks talloze bekeringen plaats. Maar in 1847 hadden de lokale autoriteiten, in die laatste provincie, zich verzet tegen de verspreiding van het Babisme […]’ —

— Tinco Lycklama, deel II blz 108-110

Daarna geeft Lycklama in enkele pagina’s een beschrijving van de strijd in Zanján, die hij ontleent aan het boek van de Franse graaf de Gobinau uit 1865, en afsluit met:

— ‘Heel Zanján heeft het nog steeds over deze gebeurtenissen waarin de meesten van de huidige generatie als deelnemer of getuige betrokken waren, en de ruïnes vertellen, bij gebrek aan mensen, over deze erbarmelijke straatoorlog die ook niet, zoals wij onszelf wijs hadden gemaakt, het einde van het Babisme betekende, maar wel een einde heeft gemaakt aan de gewapende macht ervan.’ —

— Tinco Lycklama, deel II blz 119

Bij de beschrijving van zijn tweede bezoek aan Teheran wijdt Lycklama ook enkele bladzijden aan de eigenlijke leer van het Babisme. Maar omdat hij geen contact heeft met volgelingen van deze ‘zowel godsdienstige als politieke sekte’ ontleent hij, naar eigen zeggen, zijn informatie opnieuw geheel aan Gobineau.

Tinco Lycklama

Tinco Lycklama in 1875

Tinco Lycklama

Advertentie in de Leeuwarder Courant 10 maart 1872

Akka & Haifa

Vanuit het oogpunt van geschiedschrijving is Lycklama’s verslag van zijn reis door noord Palestina, het gebied dat zich kort daarop zal gaan ontwikkelen tot centrum van de bahá’í wereld, authentieker.

— ‘De volgende dag, donderdag 7 mei 1868, verlieten wij in de vroege ochtend Tyrus om naar Akka te gaan, en van daaruit naar de berg Carmel. De weg van Tyrus naar Akka is verdeeld in drie etappes die op dezelfde dag worden afgelegd en per paard negen uur in beslag nemen. […]
De weg in de nabijheid van deze stad voert via bruggen van metselwerk, over de belangrijkste riviertjes of stroompjes die haar kruisen en waarvan de krachtigsten zijn de Nahr-Mafshour en de Nahr-es-Smérièh die vlakbij het dorp met die naam stromen en Akka voorzien van een deel van haar water door middel van een aquaduct van een honderdtal bogen dat men aan de linkerkant opmerkt. De buitenwijken van de stad beginnen hier. Een half uur later, bereikt men waarlijk prachtige tuinen, die het werk zijn van een oud gouverneur van Akka, ‘Abdu’lláh Páshá, een mooi bos van palmen, sinaasappelbomen en andere fruitbomen met verspreid verlaten huizen, paviljoens en bedrijfjes. De lokale bevolking noemt deze heerlijke plaats Bahjí, wat zich laat vertalen met ‘paradijs’. — Lycklama verwijst hier naar een gebied, en niet naar het voor bahá’ís zo belangrijke gelijknamige en nabijgelegen landhuis. Dát werd gebouwd door Udí Khammar en was pas in 1870 af — […]
Het grote aquaduct, waarvan ik sprak, verschijnt weer aan de rechterkant en het is door die te volgen dat men onder de muren van de stad, waar men omheen moet, haar enige poort gericht op het zuiden kan bereiken.’ —

— Tinco Lycklama, deel IV blz 369-371

Na een uitwijding over de geschiedenis van Akka vervolgt het verslag met:

— ‘Vrijdag 8 mei, gingen broeder Liévin en ik ’s middags weer op pad om naar de berg Carmel te gaan. Het is een tocht van slechts drie en een halve Franse mijl [c.15 km], die men maakt door langs het strand de halfronde baai te volgen waarvan Akka en de kaap van de Carmel de twee uiteinden vormen. […] Twee mijl verder kruist de weg een grotere rivier, dat is de Cison die de Arabieren Nahr-el-Moukala noemen en die haar bron heeft in de bergen van Judea. […] Voorbij de Cison strekken zich de tuinen uit die de nabijheid van het kleine stadje Haifa aankondigen en waar ik een aantal palmbomen opmerkte dat me deed denken aan de omgeving van de Perzische Golf. We rustten een half uur in Haifa alvorens de berg Carmel te beklimmen die de stad domineert. […]
Haifa verlatende kwamen wij, na twintig tot vijfentwintig minuten, bij de voet van de Carmel, die wordt bedekt door een klein bos van honderd jaar oude olijfbomen. Een vrij steile klim bracht ons in twintig minuten naar de top van de kaap waarop zich een klooster bevindt, op een hoogte van om en nabij de 600 meter boven zeeniveau. […]
Met onze excursie ten einde, keerden wij via een andere weg terug die ons over de volle breedte van de berg voerde en bijna een uur duurde: wij telden in de lengte vijf Franse mijlen [c. 20 km] vanaf het begin van de berg in het zuid-oosten tot aan de kaap die uitkijkt over de zee in het noordwesten. Haar oppervlak is over het algemeen bebost en volledig bedekt met kruiden en wilde bloemen die zowel een mooie aanblik als geur geven. […]
Bij terugkeer in Haifa bracht ik er een half uur door in dit kleine stadje, omgeven door mooie tuinen en beplant met palmen die doorlopen tot aan zee. Haifa heeft geen haven, maar een tamelijk veilige rede. De stad, omgeven door een oude vervallen en vuile muur, telt drie tot vierduizend inwoners, waaronder slechts een duizendtal moslims; de rest bestaat uit ongeveer gelijke delen joden en christenen, waaronder de niet-verenigde Grieken domineren. De Europese handel doet Haifa aan en de meeste machten hebben er een consulaire agent.’ —

— Tinco Lycklama, deel IV blz. 380-388

Tot zover Lycklama, die dan niet weet dat op 31 augustus 1868, krap vier maanden na zijn bezoek, Bahá’u’lláh en Zijn familie en metgezellen bij Haifa aan land zullen worden gebracht om nog diezelfde dag in de citadel van Akka te worden opgesloten.

Tinco Lycklama

Kaart van de reis

Tinco Lycklama

Tinco Lycklama in Tbilisi

Lycklama

Kaap van de Carmel met rechts het klooster

Lycklama

Het aquaduct van Akka

Bronnen — Tinco Lycklama à Nijeholt: Voyage en Russe, au Caucase et en Perse dans la Mésopotamie, le Kurdistan, la Syrie, la Palestine et la Turquie exécuté pendant les années 1865, 1866, 1867 en 1868 - Parijs/Amsterdam 1873-1875; De Tijd 23 september 1872; Leeuwarder Courant 10 maart 1872; Stichting Tinco Lycklama Foundation.

Ga terug naar: Nederlandse geschiedenis